Hunkering en heimwee(1939)–Willem de Mérode– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 104] [p. 104] De Gelovigen. Vaak heb ik ze gehaat, soms half benijd, Die slapende Gods koninkrijk beërven En bijna zonder angst wanneer zij sterven Wegzinken in de zee der eeuwigheid. O, niets kan hun de zekerheid ontroven! Zij kennen twijfeling noch onderscheid, Niets wat hen schokt, niets wat hen ooit verleidt, Anders, dan zij eens leerden, te geloven! Eén haat ik om zijn drankneus en zijn psalmen: Wellustig trillend loopt hij ze te galmen. God, zeg ik dan, straf deze femelaar. Maar God glimlacht misschien, en maakt geduldig Voor hem, en ook voor mij die hem beschuldig Een woning in zijn wijde hemel klaar. Muus Jacobse. Vorige Volgende