Hunkering en heimwee(1939)–Willem de Mérode– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 86] [p. 86] De Fietser. Hij rijdt alleen op een recht pad onder de wolken. Hij weet niet meer waarheen hij rijdt. Zijn oogen stralen als twee waterkolken. Zoo kon hij rijden tot in eeuwigheid. Hij ziet een zwarte reiger statig stijgen boven het fonkelende vlak der wei. Nu vliegt hij zèlf met heerlijk ademhijgen en voelt zich in het blauw onmeetlijk vrij. Dan wordt de hemel plotseling gesloten en rijdt hij in een koele schaduwzaal. De wind deint ruischend in de volle boomen. De zon springt flitsend op het schitterstaal. Het is hem of hij zelf gewiegd wordt in de blaren, en hij is zelf de adem van de wind. Hij voelt zijn hart vergaan in 't wilde varen, hij voelt hoe hij hartstochtelijk bemint. Hij komt weer buiten tusschen verre weiden. Vlak vóór hem blinkt een witte wolk als tin. En plotseling ziet hij 't pad naar boven leiden, hij rijdt zoo rècht den open hemel in. Willem Hessels. Vorige Volgende