Hunkering en heimwee(1939)–Willem de Mérode– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 56] [p. 56] Gij scheidt - waartoe? Gij scheidt - waartoe? wat niet kòn scheiden, Gij scheurt langzaam mijn leven stuk. 't Was weinig dat ik lang moest lijden Om één kort oogenblik geluk. - 't Was weinig, dat de weemoed immer Mijn kleinste vreugd verbranden moest - Als Gij het wilt, dan blijft zij immer In mij, en maakt mijn leven woest. Misschien is dit wat overdreven; Men denkt veel als men droevig is. Een kleinen tijd nog maar, en 't leven Drijft rustig over mijn gemis. Zoo was het - zoo zal 't nog wel wezen, Och ja, ik neem het ook wel aan... Eigenlijk hoeft men niets te vreezen: Zooals het moet, zoo zal 't wel gaan. Wanneer men ‘vroom’ is heft men de oogen Gelaten op: dan is men ‘stil’, En zegt dit zacht en diep-bewogen Aan ieder die het hooren wil. En heeft men dit maar ondervonden, En is men zoo ‘diep ingeleid’... - O God, vergeef ons onze zonden, En help het hart, dat naar U schreit. Geraert van Suylestein. Vorige Volgende