Hunkering en heimwee(1939)–Willem de Mérode– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 54] [p. 54] De Veerbel. De zoetheid van den dood doordringt alreeds het leven, wanneer zijn schaduwen van zilverig karmijn gelijk een malve mist om onze droomen zweven, die schemeringen schept uit vreugde's broozen schijn. Als van een verre stem de vage klanken beven en breken voor den dauw van het vereenzaamd brein in weifelmijmering, den nevel van het leven, dan voelen wij in ons zijn aandacht hevig zijn. Dan voelen wij in ons, als wij de oogen sluiten, heel zuiver en heel zacht de veerbel die beweegt, die zijn geslotenheid in 't ijl gelui gaat uiten, dat ongebroken langs 't beneveld water veegt; en vangen in ons hart het ademen, waar buiten het bloedende geluk niet anders blijkt dan leegt'. Laurens van der Waals. Vorige Volgende