Hunkering en heimwee(1939)–Willem de Mérode– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 53] [p. 53] [Laurens van der Waals] Ende sij hoorden de stemme des Heeren. En mèt den wind, die zacht voer door de blaadren hoorden zij de bedroefde stem des Heeren als een bedauwde duif de koelte naadren, en zich aan hunnen vlijmen angst bezeeren, die hun niet anders meer liet dan de vlucht... In 't diepst geboomt des hofs vergeefs verloren waar schaduwrijke schemer van het loover het guldig hoofdhaar dempt en d'ijle sporen van zonnelicht, die perlemoerig over hun huid, ivorig wit, vloeien uit hooge lucht - daar wachten zij, onwetend in hun vreezen hoe als een schaduw zich de wind verheft, tot als een vlam hel daaruit opgerezen toornig Gods stem hun starre bangheid treft. Laurens van der Waals. Vorige Volgende