Hunkering en heimwee(1939)–Willem de Mérode– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 43] [p. 43] Na de Bui. De bui was nog niet afgedreven, Toen wij bedroefd den tuin in gingen, Waar afgerukt de rozen dreven En hulploos in de struiken hingen. Haar zondoorflonkte bengelingen Woei de verzwikte goudenregen Ons als een wolk van vonken tegen En weerde ons drentlend nader dringen. Een zoete witheid, een zacht geuren, Een gulden schemer ging verzweven Toen teederen en schoonen vielen. De bui trekt af; en wij bespeuren Dat sterker lot wordt uitgedreven En 't bloeien gaat in onze zielen. Willem de Mérode. Vorige Volgende