Het heilig licht(1922)–Willem de Mérode– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 51] [p. 51] In het Voorjaar I. Nu worden alle harten weder jong En wrang, als 't late geuren der seringen. Er ligt melancholie in alle dingen, In alles wat men vroolijk floot of zong. De jongens praten ruwer nu zij 't bloed Driftig door sterke leden voelen stroomen, En kerven letters in de beukeboomen, En zijn zoo zacht en korzlig van gemoed. Zij leeren en zij luieren en zwemmen En plotseling verdiepen zich hun stemmen, Als de een den ander aarzlend 't liefst vertrouwt. En als zij wakker in hun bedden woelen, Is daar een zoetheid en een loom verzoelen, Dat hen zoo machteloos gevangen houdt. Vorige Volgende