Het heilig licht(1922)–Willem de Mérode– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 50] [p. 50] Berouw U heb ik 't eerst en meest bemind, Al dacht ik dikwijls U te haten. Gij troost mij, nu ik ben verlaten, Voor al mijn dwaze driften blind. Ik heb in wrevel U geweerd. Gij komt in weedom mij omvangen. Gij bluscht den brand van mijn verlangen Die duldeloos mijn hart verteert. Toen ik niet tot U naadren dorst, Versuft van zonden onbeleden, Zijt Gij rasch op mij toegetreden, En deed mij schuilen aan uw borst. O Hart, dat bitterlijk gekrenkt, Geen oogwenk aarzelt U te ontfermen, Dat wilt vertroosten en beschermen, En schuld van gistren niet gedenkt. Ik ween van wroeging en genot, Omdat berouw zoo fel blijft branden, Ondanks de deernis uwer handen; Nu ik verzoend ben met mijn God! Vorige Volgende