Het heilig licht(1922)–Willem de Mérode– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 17] [p. 17] Aller Ellendigen Wil U over hen erbarmen, Die niet willen en niet weten, Breid Uw teederste ontfarmen Over hen, die U vergeten. Uwe kindren, die U minnen, Zullen zeker alle dagen, Bij Uw zegen en Uw slagen Zich op uw gena bezinnen. En zij bidden Uw kastijden Evenzeer als Uwen zegen, En Uw heelend medelijden Is de koele spade regen, Na de hitte Uwer woede, Die hun kwade zwak deed teren. Dies, in smartelijk begeeren Kussen zij Uw straffensroede. Zóó, die Uw erbarmen wondde, Kunnen geenen dag meer dragen Zonder 't schrijnen van der zonde Gruwbre en smartelijke vlagen, Huiverende en met grouwen, Door 't vernerfde zeer te voelen, En daarop Uw milde koele Balsem van genâ te dauwen. [pagina 18] [p. 18] Doch, die arm zijn in ellende, U niet willen en niet weten, Wil U tot die velen wenden En hun wrevelheid vergeten. Doe den schat, die hunne handen In Uw toorn verzameld hebben, Als het rag der spinnewebben, In een oogenblik verbranden. Wil hun haat, (hun rijkste have), In Uw wijden vloed verdrinken. Doe henzelf in Uw genade Reddeloos terneder zinken. Druk hen diep en dieper neder. Dompel hen in Uwe stroomen, En steek Uwe hand hen teeder Toe, als zij weer boven komen. Vader, wil de verst verloornen Tot Uw goede zonen maken; Wil de bandeloos geboornen Naar Uw bondigheid doen haken. Wil U over hen erbarmen, Geef Uw Zoon, dien zij vergeten; Geef Uw Geest, dien zij niet weten; Trek hen in Uw teerst ontfarmen. Vorige Volgende