De donkere bloei(1926)–Willem de Mérode– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 68] [p. 68] Sonnetten San Sebastiaan Niet, dat men lijf en leden schond, Met pijlen trillende van woede, Maakt hem zoo glanzend en zoo moede, Maar dat men dood gelijk een hond Liet snuffen aan zijn langzaam bloeden En grommend kruipen langs den grond, Wijl men hèm aan een boomstam bond En tuchtigde met touw en roede. Men heeft de ketting ingekort, Doods sprong zal tot zijn hart niet reiken. Maar, weerloos, kan hij nergens wijken Als hun wreed lachen op hem stort. Toen liet God hem als luchter prijken, Die plotseling ontstoken wordt. Vorige Volgende