De donkere bloei(1926)–Willem de Mérode– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 53] [p. 53] Jezus weende Wij weten 't, Heer, Gij hebt geschreid, Toen Gij den welbeminden In 't graf moest vinden, Vuns van verderflijkheid. O, toen Gij bij den ingang stond Der groeve en men de deuren Wegwentelde! een geuren Van dood rees uit den grond. Toen, op uw woord, verrees het aas En zat, bezield, te staren Naar de verschrikte scharen En zag, als door een waas, Uw hand hem toegestoken, En greep en rees, En prijkte als een ontloken Bloem in zijn jeugdig vleesch. Maar, Heer, hebt Gij U niet verblijd, Toen, bang, zijn zusters kwamen En zijn herboren lieflijkheid Stil medenamen? Vorige Volgende