De donkere bloei(1926)–Willem de Mérode– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 52] [p. 52] De drie Jongelingen Hij was, verbolgen, schooner dan het beeld Der ijdelheid waarvoor de scharen bogen. Hij brándde 't netvlies der onwillige oogen, En om hem scheen de wereld vreemd vergeeld. En toen zij weigerden de stugge knie Op 't vleiend nooden der muziek te knikken, Werd zijn trotsch wezen tot een melodie Des doods, waarvoor de stoutste zielen schrikken. Men wierp hen in de bulderende vlam. Die vrat hun banden, maar Gods engel kwam Den heeten dood met koele vleugels weren, Hij zag hen leunend aan de vlammen staan, En over 't bed van vuren rozen gaan, En bad hen uit den hemel weer te keeren. Vorige Volgende