De donkere bloei(1926)–Willem de Mérode– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 49] [p. 49] Jeremia II Toen begon zijn bloed in hem te klagen, Schoon God eischte dat hij stil zou zijn: Jong moest ik uw dronkenschap reeds dragen, Zwaarder dan een rijpe druif den wijn. Al uw gruwelen en al uw pijn Hebt Ge in mij doen zwellen vele dagen. En het schreeuwde: Gij hebt mij geslagen Als een hand de dolle tamboerijn. En uw volk sloeg met zijn felle vuisten, En soldaten met hun sterke knuisten Hebben mij vol haat en hoon gestort. Nu hebt Gij mij stom terneer geworpen, Maar het wee van steden en van dorpen Wacht nog tot mijn stèm weer wakker wordt. Vorige Volgende