De donkere bloei(1926)–Willem de Mérode– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 50] [p. 50] Jeremia III En wakker werd zijn stem en brulde, Dat jakhals en hyena schrok En schichtig wegsloop met het brok Ontbinding waar hij bang van smulde, En gluipend keek: naar den verhulde, Die als een vlagomwaaide stok Ten rouw hing van den tempelnok, En naar de stem, die alles vulde. Van 't jammren der verstoorde steden En al den angst van zijn gebeden Wierp hij een wal op rond den Heer, En meende: hij had God besloten. Toen zàg hij den verschriklijk Grooten En zweeg - en zonk in zwijgen neer. Vorige Volgende