De donkere bloei(1926)–Willem de Mérode– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 45] [p. 45] Jerobeams Vrouw Zij hulde zich in armlijk linnen kleed En droeg, onhandig, 't aarden kruikje honing, Maar hare schreden héérschten in zijn woning; Toen kende hij de koningin, en leed, Want hij begreep.... en stil wierp hij de vleet Zijns wezens in Gods diepzee, de seconde Tikte zich haastig in der tijden ronde, Maar zij bleef ademloos, als die vergeet Te leven, en zag in zijn hoornen oogen Der toekomst jammerlijke visioen: De koning stond over zijn zoon gebogen En ving zijn laatsten adem in een zoen. En hij: dood heeft hem aan uw oog onttogen, Maar God zal zeer genadig met hem doen. Vorige Volgende