De donkere bloei(1926)–Willem de Mérode– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 37] [p. 37] De Emmaus-Gangers Nòg speuren wij 't nieuw vreugdgevoel, Dat heet en koel Ons overrompelde op den tocht, Toen Hij ons had bezocht. Hij heeft ons ongeloof gekrenkt, De ziel gezengd En drong zoo zacht als windgesuis Met ons in huis. Toen Hij de brooden met ons brak, Den zegen sprak, Kenden wij Hem aan woord en stem, En - wij verloren Hem. Maar schoon Hij vlood van ons gezicht, Toch blijft Zijn licht, Want 't hart, ontstoken aan zijn gloor, Vlamt altijd door. Vorige Volgende