De donkere bloei(1926)–Willem de Mérode– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 36] [p. 36] Paaschavond Ik heb Hem heel den dag gewacht, En tot mijn pooplend hart gezeid: Verdubbel uwe lijdzaamheid, Hij komt wel vóór den nacht. 't Is avond en de speelsche wind Schudt aan de rinkelende deur En zucht zijn naam door kier en scheur, En tikt aan 't dichte blind. Nachts groote donker is nabij. Voor bloeds heet suizen in mijn oor Gaat werelds koel gerucht te loor. Hart, wacht en waak met mij. Plots, Zijn gelaat verlicht de zaal, Ter elfder uur verblijdt Zijn schijn. Hij breekt het brood en plengt den wijn: Wij houden avondmaal. Vorige Volgende