De donkere bloei(1926)–Willem de Mérode– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 38] [p. 38] Thomas Hij kwam door de gesloten deur En hief zijn wonde hand naar mij. En bracht mijn vinger tot de scheur, Die ademde in Zijn zij. Een vreemde lauwe zwakte sloeg Mij neder, 'k wankelde op mijn knie, En stamelde: Heer, 't is genoeg, Nu ik uw glimlach zie! Maar Hij, gestreng, 't was of een zweep Scherp blindend door mijn oogen ging, Alsof ik in Zijn sterke greep, Boven een afgrond hing: ‘Gij durft Mij kennen, wijl gij záágt. Die blind, van weten onbesmet, Het vallen in Mijn armen waagt, Hij is gered.’ Vorige Volgende