De donkere bloei(1926)–Willem de Mérode– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 17] [p. 17] Sonnetten I Och Heer, Dien men met specerijen En olie dient, vol zoeten geur, Voor Wien men 't licht in gloed en kleur Van brandend glas laat spelemeien. Wil Gij mijn woorden benedeien, En wil het wereldsche gebeur Van mijne daden tot een keur Van goede werken doen gedijen. Behoed mijn slapen voor den droom, Die ziel met zijn vergifte doom In 't grondelooze niet doet duizlen. Wees binnen en wees buiten mij, Tot 't leven in het zwellend tij Van Uw genade mag versuizlen. Vorige Volgende