De donkere bloei(1926)–Willem de Mérode– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 18] [p. 18] Sonnetten II Heer, wij zijn wars van zonde en moe van kwaad, En vluchten, maar hels snelle hazewinden Snuffen de lucht en weten ons te vinden Tot in uw huis dat noodend open staat. Zij springen op en lekken ons 't gelaat En blaffen kwispelstaartend of ze ons minden. Zij zullen ons verscheuren en verslinden, Als uw bedwang een oogwenk van hen gaat. Ach Heer, Gij kent den angst die in ons woont. Wij smeeken niet om uwen naam te vleien. Zie onze tranen, denk niet dat wij schreien Om gunst, die Gij den boetenden betoont, Maar wil het moorden van uw wild niet dulden, Ontferm U, och, vergeef ons onze schulden! Vorige Volgende