Lust-hof der zielen
(1707)–Jacob Merler– AuteursrechtvrijVermaninge van voorsorge aen die nog gesond syn.HEt is niet sonder reden dat wy oordeelen, dat den Ackerman te vergeefs sal inwagten, in den oegst vele en goede vrugten te vergaderen; ten sy hy al vorens is besorgt geweest, dat syn Land met goed Zaed besaeyt, ende wel be-arbeyt is geworden. Also is het mede, rakende dese oeffeninge van bereydinge tot een | |
[pagina 647]
| |
Salige Dood. Word den geest daer-in niet geoeffent, terwylen het Lighaem nog gesond is; wat vrugten konnen daer-van gemaeyt, ende verwagt worden, als het saysoen van Lyden en verduldigheyt sal gekomen syn? Kan iemand nog in volle gesondheyt synde, syn geest alleen soo verre niet ten onderbrengen, dat die sig enkelyk wil voegen naer de wille des Heere, in goedwillig te lyden ende te sterven; sonder dat het Lighaem hier door eenig ongemak ontfangt: hoe sal men mogen hoopen, dat, als de Ziele en het Lighaem te samen sulle overvallen worden, met siekelykheden ende ongerustigheden; dat men gebreckelyk en mistroostig in sig selven, ja ellendig en onsienelyk sal worden voor de oogen van een ander: sy beyde dan daer in, met een gerust gemoed sullen toestemmen, ende met een opregt hert sig ondergeven sullen aen de Schickinge des Heere over haer Lyden ende sterven. Wanneer, seg ik, den Mensch ook van natuers-wege, alle moeyelyke pynelykheyt en lastigheyt, van sig sal soeken af te keeren; ja, was het mogelyk, ook de Dood self, ontvlugten soude? Laet niemand dan denken oft sig inbeelden, dat dese oeffeninge ende maniere om Salig te sterven, niet eerder ons te passe sulle komen, dan als wy siek syn en vresen te sterven. Komt gy u in uwe gesontheyt, daer-in niet voor-af te bevlytigen, ende proef-gewys te oeffenen: het is te vresen, dat gy in uwe siekten ende op uw uytersten, daer weynig smaek in vinden sult. Daer-en-tegen hebt gy met yver u hier van bedient ten tyde van uwe gesontheyt; weest ver- | |
[pagina 648]
| |
sekert, gy een grooten troost en gerustigheyt des geests sult smaken in alle de schickinge des Heere over u. Daerom verbeeld u vry somtyts in het doorloopen van dit VII. Deel, als of gy die sieke en stervende Mensch waert; gelyk dog eens gebeuren sal. Doet nu, hoe gy het dan gaern doen soud. Soo veel te ligter sal het u wesen, op uw doods-bedde dit te herhaelen; hoe gy reets by uw leven, dat meer hebt bemind ende ge-oeffent. | |
Van het gedrag voor iemand die siek word: en hoe dat hy ook voor al, moet denken op den staet van syne Ziele.SYt gedagtig soo haest als gy in eene siekte valt, dat gy de selve aenvaert, als komende van de Voorsienige Bestieringe Gods. Bedankt hem, dat hy u handelt en straft, als een Vader synen Soone. Toont u bereyt nog tot meerder pynen, en werpt u geheel en gansch in de handen van syne Voorsienigheyt. Bouwt uw betrouwen om gesont te worden, niet op Medecyn-meesters: want de Schriftuer betoont ons: hoe schadelyk, dit betrouwen geweest heeft voor den Koning Asa. Voorts draegt besonderlyk sorg, om te hebben een Genees-meester voor uwe Ziele, dat is, een goeden Biegt-Vader. Want soo voor de gesontheyt van het Lighaem, als van de Ziele, moet men de bequaeme middelen gebruyken; dog dese, soo veel te sorgvuldiger voor de Ziele, | |
[pagina 649]
| |
hoe het verlies der Ziele, niet te vergelyken is by het sterven van het Lighaem. Die dan sorgen wil voor de gesontheyt syns Lighaems; laet hy ook voor al denken, om syne Ziele. Want self de qualen van de Ziele, dat is, de sonden, vallen dikwils op het Lighaem; en wy worden van Godt besogt met siekten in onse Lighamelyke Litmaten, om dat wy in de herts togten, en in de gesteltenisse van onse Ziele, siek syn. Wy behooren dese eerst te genesen, en dan sullen wy, soo veel te ligter meester worden van de siekten van het Lighaem, ofte, het gene also profytig is, wy sullen dese, met een meerdere vrugte lyden. Den oppersten Medecyn-meester heeft ons dese Maniere van genesen, wille leeren. Die, daer hy quam, om de sieken te genesen, doorgaens meer agt sloeg op haer ziele, als op hun Lighaem. Laet ons ook het selve doen: en tragten gesont te syn van Lighaem; dog eerst, naer de Ziele. Maer ô wonderlyke sake; daer wort gehandelt, en van een eeuwig, en van een tydelyk leven: voor het tydelyk past men op; en men is haestig genoeg; en voor het eeuwige, begint men maer op het laeste, en dat met haesten. Indien gy wys syt, ô Christene Ziele; neemt, als gy met een siekte bevangen wort, eerst uwen toevlugt tot Godt, en versoent u met hem: en hy sal dan maken, dat de Lighamelyke genees-middelen u beter helpen, en genesen; ofte, dat de siekte, en de dood selve, u helpe tot de saligheyt. | |
[pagina 650]
| |
Litanie
| |
[pagina 651]
| |
Die Moyses en Aaron om hunne ongeloovigheyt, Ontfermt u onser.
verwesen hebt te sterven buyten ''
het Lant van belofte, ''
Die door het aensien van een koper Serpent, ''
het Volk genesen hebt, dat van ''
vierige Serpenten gebeten was, ''
Die meer als vyftig duysent Bethsamiten ''
gedoot hebt, om dat sy uwe Arke met ''
al te groote nieuwsgierigheyt hadde aengesien. ''
Die door een Peste van drie dagen, seventig ''
duysent Israeliten hebt doen sterven, ''
om dat David syn Volk getelt hadde, ''
Die den uyt-roeyenden Engel wederhouden ''
hebt van vorder te dooden, uyt medelyden ''
over den druk van uw Volk. ''
Die Naâman Syrus, door Eliseus van syne ''
melaetsheyt genesen hebt, ''
Die door de Gebeden van den Propheet ''
Elias, een Kint van de dood verweckt hebt, ''
Die den Koning Ochozias, die de Af-goden ''
in syne siekte te rade ging, met de ''
dood gestraft hebt, ''
Die door den Propheet Eliseus, den Soone ''
van de Vrouwe die hem herbergde, van ''
de dood tot het leven gebragt hebt, ''
Die door het gebeente van Eliseus, eenen ''
dooden hebt levende gemaekt, ''
Die Asa, den welken meer op de Genees-meesters, ''
als op Godt betrouwde, daerom ''
vroeger hebt doen sterven, ''
Die Ezechias, daer hy in syne siekten met ''
tranen bad; van syne siekte van de dood ''
verlost hebt, ''
| |
[pagina 652]
| |
Die Job, als hy van den Duyvel gequollen Ontfermt u onser.
wiert, met een uytmuntende verduldigheyt ''
versterkt hebt, ''
Die om de nakomelingen een voorbeeld van ''
verduldigheyt te geven, Tobias met de ''
besoekinge van blintheyt hebt wille beproeven, ''
Die de dood niet gemaekt hebt, nog u verheugt ''
in het verderf der menschen, ''
Die gesonden syt om te genesen de vermorselde ''
van herte, en om aen de gevangene ''
de slakinge te verkondigen en alle weenende ''
te vertroosten, ''
Die den ouden Simeon, dien regtvaerdigen ''
man, daer hy den Messias gesien had, ''
uyt dese weerelt met vrede hebt laten tot u, komen. ''
Die den Soone van het Koninxken te Capharnaum, ''
genesen hebt, ''
Die den Man, des welken agt en-dertig ''
jaren siek geweest was, met een woord ''
hebt gesont gemaekt, ''
Die de Schoon-moeder van Petrus, van ''
eene swaere Koortse verlost hebt, ''
Die den Lammen mensch, den welken op ''
syn Bedde door het dack neder-gelaten ''
wiert, hebt gesont gemaekt, ''
Die vele blinde en melaetsche genesen hebt, ''
Die den knegt vanden hondersten man, ''
sonder by hem tegenwoordig te wesen, ''
genesen hebt, ''
Die den overleden eenigen Soon van eene ''
Weduwe aen syne moeder levende hebt ''
wederom gegeven, ''
| |
[pagina 653]
| |
Die Lazarus, naer dat hy vier dagen in Ontfermt u onser.
het graf gelegen had, van der dood verweckt hebt, ''
Die al, die qualyk te passe waren, maensugtige, ''
Jigtige, watersugtige, en gequollen ''
met andere siekten en pynen, genesen hebt, ''
Die in Uwen dood-stryt tot'er dood toe ''
droevig synde, Bloed gesweet hebt, ''
Die, daer gy uwen Hemelschen Vader ''
badt, om van U te wille weg-nemen ''
den Kelk van Lyden en sterven; uwen ''
Wille geboogen ende onderworpen hebt ''
aen die van uwen Hemelschen Vader, ''
Die aen den Moordenaer welke met u gekruyst ''
wierd, beloofd hebt een plaets in uw Ryk, ''
Die voor ons aen Godt den Vader gehoorsaem ''
geworden syt tot'er dood, en tot ''
de dood des Kruyce, ''
Die stervende, uwen Geest bevolen hebt in ''
de handen van uwen levenden Vader, ''
Die uw Hooft neder-buygende met een ''
groot geroep, uwen Geest gegeven hebt, ''
Die door de dood te niet gedaen hebt, dien, ''
den welken de heerschappye had over de dood, ''
Die onse swackheden op u genomen hebt, ''
en onse siekten gedragen, ''
Die de Peste en Siekten, om de sonden, ''
gewoon syt toe te senden, ''
Die somwylen ook de siekten over sent, niet ''
soo seer om de sonden, als om de glorie ''
Gods te betoonen, ''
| |
[pagina 654]
| |
Die ook straft en geesselt, de gene gy bemint, Ontfermt u onser.
Die dikwils met siekten en met eene haestige ''
dood sulke straft, de welke on-eerbiedigheyt ''
bewysen aen uwe H. Mysterien. ''
Die door uwe Apostelen, de doode het leven, ''
en aen de sieke verscheyde weldaden ''
van genesinge, verleend hebt, ''
Heere des levens; en die ook de magt hebt over de dood, ''
Heere, onsen Beschermer in ons leven, ''
Vader der genade, en Godt van allen troost, ''
die ons vertroost en alle onse quellinge, ''
Getrouwen Godt, die ons niet en laet besogt ''
worden boven dat wy vermogen; ''
maer die ook met de besoekinge, een ''
voortgang geeft; op dat wy sulks mogen onderstaen. ''
Die slaet en samen ook geneest, ''
Die wil dat alle menschen salig worden, ''
en komen tot kennis van de waerheyt, ''
Die sult komen oordeelen de levende en de doode, ''
Syt ons genadig; Spaert ons Heere. Verlost ons Heere.
Van alle moeyelykheyt, en quellinge, ''
Van eene haestige, onvoorsienige, en quaden dood, ''
Door de pyne en smerte van uwe Besnydenis, ''
Door de pynen des doods, die u bevangen ''
hebben in het Hofken, als uw lyden aenquam, ''
Door den iever van uwe liefde, waer door ''
| |
[pagina 655]
| |
gy onse smerten gedragen hebt, en onse Verlost ons Heere.
krankheden genesen, ''
Door de benautheyt uws herte aen het ''
Kruys, als gy riep, van den Vader verlaten ''
te wesen. ''
Door het swaert van droefheyt, met welk ''
het herte van uwe moeder doorsteken wiert, ''
Wy Sondaeren; Wy bidden u hoort ons. ''
Op dat wy, die hier geen blyvende Stadt ''
en hebben; soo veel te vieriger eene toekomende ''
soeken, Wy bidden u hoort ons. ''
Op dat wy, in alle onse siekten en quellinge, ''
met Job niets dwaeslyk tegen den Heere spreken, ''
Op dat wy desen aengenamen tyt, en de ''
dagen van Saligheyt, niet ledig over en brengen, ''
Op dat wy eene begeerte hebben om ontbonden ''
te syn, en met Christus te wesen, ''
Op dat, gelyk wy in Adam allegader sterven, ''
soo in Christus moge levendig gemaekt worden, ''
Op dat, het sy dat wy leven; wy voor ''
den Heere leven: het sy dat wy sterven; ''
wy voor den Heere sterven, ''
Op dat nog leven, nog dood, nog eenig ''
schepsel, ons van u scheyde, ''
Op dat ons leven, Christus sy, en het ''
sterven, ons een gewin, ''
Op dat ik, self wandelende in het midden ''
van de schaduwe des doods, geen quaet ''
| |
[pagina 656]
| |
en vrese; want gy met my syt, Wy bidden u, hoort ons.
Op dat wy in den dood-stryt kloekelyk ''
mogen wederstaen den briesschenden Leeuw, ''
Op dat wy de dood sterven der regtvaerdige; ''
en dat onse uyterste, aen het hare gelyk sy, ''
Op dat gy ons verlost van dit Lichaem des doods, ''
Op dat gy myne Ziele leyt uyt desen kerker, ''
om uwen naem te belyden, ''
Op dat gy in het regt niet en gaet met ''
uwen Dienaer; want niemant, voor uw ''
aengesigt soude geregtvaerdigt worden, ''
Op dat gy met ons niet en doet volgens ''
onse sonden, nog ons het vergelt volgens ''
onse ongeregtigheden, ''
Op dat ik in het Huys des Heere mag ''
woonen, alle de dagen myns levens, ''
Op dat, ons aertsche Huys deser wooninge ''
gebroken synde; wy een gebouw niet ''
met handen gemaekt in den hemel moge vinden, ''
Lam Gods, die weg-neemt de sonden des weerelts, ''
| |
Laet ons bidden.O Godt, die door de verduldigheyt van uwen Soone, de hovaerdigheyt van den ouden vyant verpletter hebt: geeft ons, bidden wy u, dat wy, het gene hy geleden heeft waerdiglyk mogen gedenken; en also, al dat ons over- | |
[pagina 657]
| |
komt, met een standvastig gemoet mogen verdragen. Ik bid u, ô Heere Jesu Christe, door de liefde, met welke gy de last van alle menschen gedragen hebt; dat gy my, het last van myne droefheyt met eene dankbaerheyt, uyt de hand van uwe Voorsienigheyt doet aen nemen. Maekt ook, dat ik uyt eene liefde tot u verdrage alle pynen, de welke uwe Vaderlyke Hant my toe sent, en die, soo lang als het u belieft. Vergund my maer de gratie, van my met een gunstige hant te ondersteunen, op dat ik self in de minste dingen u niet en vergramme, nog in het minste, niet af wyke van uwen Heyligen wille. Och of ik alleen bequaem was te lyden alle de pynen van alle de menschen in 't gemeyn, en van elk in het besonder; op dat ik also eenigsins uwe liefde soude komen te vergelden! Vereenigt dan, ô Goedertierensten Jesu, mynen wille soo met uwe behagen, op dat ik niet anders en mag wenschen, als dat gy self wilt. | |
Gebed van Ver-oodmoediging en Verduldigheyt, in eenig Lyden of siekte, om den wille en de schickinge des Heere.IK sal mynen Heere aenspreken, al ben ik maer stof en assche, een schaduwe die verdwynt, en eenen damp, die maer een luttel tyts gesien wort. Gedenkt de broosheyt van myne substantie. Syt gedagtig, dat gy my gelyk slyk gemaekt hebt, en my wederom tot stof sult veranderen. En komt dan met geene groo- | |
[pagina 658]
| |
te magt tegen my op; want wat magt heb ik om die te wederstaen, en wat is myn eynde, om dit verduldiglyk te verdragen? Ik en ben soo sterk niet, als de steenen; en myn vleesch en is van geen kooper. Waerom syn dan de schichten des Heeren op my, welkers bitterheyt mynen geest als uyt suygt, en waerom is 't dat den schrik des Heeren tegen my komt stryden? Maer wat sal ik doen? Sal ik spreken tegen den Hemel, en wederstaen aen de schickinge van eenen Godt, die de Heyligheyt self is? Ik sal liever seggen: den Heere heeft my de kragten gegeven en de gesontheyt; den Heere heeft my dese, ook afgenomen. Het is geschiet, gelyk het den Heere belieft heeft. Dat synen Naem sy gebenedyt! Soo spreke ik, ô Heere, soo ben ik van gevoelen. Gy syt rechtvaerdig, ô Heere, en uwe oordeelen syn regt; en sekerlyk, dat ik veel meer verdient heb. Waer 't dat ik Regter moest syn in myne eygen sake, ik en soude van de pyne, die ik lyde, niet konnen late af te doen. Ik belyde dan, dat het de Hand is van eenen Vader, die my genadelyk kastyt, en niet van eenen Regter, die my scherpelyk straft. Dog dat bid ik u alleen, ô Allergenadigsten Vader, dat gy wat gelieft te letten op myne krankheyt, en wat dat ik kan verdragen. Voorseker ik kan niet uyt myn selven, maer doe het al door u, als uwe gratie my versterkt. Geeft my dan kragt, op dat ik kan lyden, en dragen: geeft my, seg ik u, de Verduldigheyt. Dese heb ik geheel van noode. Geeft my dese, ô Heere: en siet, myn herte is bereyt om van | |
[pagina 659]
| |
uw hand aen te nemen al dat u belieft my op te leggen; soo dat het ook mynen troost sal wesen, dat gy my met pynen en quellingen besoekende, niet en spaert. Maekt, ô Heere, dat ik in verduldigheyt myne Ziele besitte; en daerom dikwils sie op het aensigt van Christus uwen Soone: op dat ik door hem, die soo veel, en soo harde dingen in syn Lighaem geleden heeft, door de selve gedagte, tragte versterkt te worden. Hy is u gehoorsaem geworden tot 'er dood, en tot de dood des kruys. Ik en heb nog niet wederstaen tot den bloede. Nogtans gevoel ik, wat een gewelt, dat ik lyde, als de scherpigheyt van de siekte en van de dood my overvallen. Ik sal dan myne sterkte op u stellen; want gy syt myne sterkte, en mynen toevlugt. Gy syt den beschermer van myn leven. Beproeft my, ô Heere, en ondersoekt my: onsteekt myne nieren en myn hert, op dat ik eens, uw waerdig mag bevonden worde, gelyk een gout dat in den oven beproeft is. Ik weet wel, dat het gene wy hier lyden, de eeuwige glorie die in ons veropenbaert sal worden, niet waerdig is: maer ik weet evenwel; dat gelyk Christus geleden heeft, en also heeft moeten komen in syne glorie; soo ook een Christen in de verversinge niet en sal geleyt worden, ten sy dat hy eerst gegaen heeft door het swaert, en het vier. Siet ik ben nu in het vier; maer voor hoe lange? Dat laet ik op u, ô Heere: ondertusschen behoud my gelyk gy de drie kinderen ongehindert behouden hebt in den oven van Babylonien. Trekt my ook, als het u belieft, hier | |
[pagina 660]
| |
ongehindert uyt; op dat ik ook met alle uwe Schepselen in al eeuwigheyt u love: en segge: Gebenedyt den Heere, alle werken des Heeren. | |
Christelyke Mediteringe, ende Versugtinge van een Godvrugtige Ziele, in haere Lighamelyke siekte.GY raekt my seer, ô Eeuwige Wysheyt: die u kragtelyk uyt strekt van het een eynde tot het ander, en alles soetelyk schikt. Gy hebt my eenen sterken aenstoot gedaen door dese siekte en quale des Lighaems, dog schikt dit soetelyk tot uwe glorie en myne Saligheyt; die het al schikt met syn getal, syn gewigt, en syn mate. ô Vader: van u komt alle goet en alle volmaekte gave. Maer is dese siekte en quellinge ook een van uwe gaven? sal ik dese aen eenig geval of fortuyn toeschryven sonder uwe Voorsienigheyt te kennen? verre sy dat van my: want ik weet, dat gy het al bestiert: gy bewaert alle myne beenderen, ô Heere; daer en sal niet een van dese, sonder u geplettert worden. Ja self alle de hairen van ons hooft syn voor u getelt. Myn lot is in uwe handen: gy slaet, en gy geneest: dood, en leven, komen van u. 'T sy dat wy leven, 't sy dat wy sterven; wy behooren u toe, ô Heere; dat uwen wille geschiede. Is 't dat wy het goet van de handen des Heeren ontfangen; waerom en souden wy het quaet niet onderstaen. Het welk nogtans geen quaet sal wesen; is 't dat wy het, naer den sin | |
[pagina 661]
| |
van den Heere ontfangen. Want alle sulk quaet werkt ten goede, voor die Godt bemint. ô Heere ik ben uwen dienaer, en den Soone van uwe Dienares; doet met my dat u goet dunkt. En wie ben ik om uwen wille te konnen wederstaen? Want wie heeft u wederstaen, ende is in vrede gebleven? ik ben de pot-aerde, en gy den potbacker; maekt en backt my, indien gy het soo goet vint, in den oven van quellinge; op dat also ik worde een vat van eere. ô Medecyn-Meester, die met een woort alle de swakheden van de Ziele, en van het lighaem komt te genesen, als gy weet, dat dit dienstig is aen de Ziele: geneest my, ô Heere, en ik sal genesen worden in de Ziele: behoud my, en ik sal gesont van Lighaem worden. Ik betrouwe op u; en niet op Genees-meesters, of eenigen genees-middel. Even wel en verwerp ik dese niet, maer ten sy dat gy Heere, het ingevallen huys van myn Lighaem herstelt; te vergeefs arbeyden sy al, die het willen opbouwen. Geeft gy de kragt aen de genees-middelen, indien ik'er eenige gebruyke; op dat sy de gesontheyt in my uytwerken: en soo niet; geeft aen myne Ziele eene Verduldigheyt; want dese is den sekersten en meest ver-eyschten middel voor alle de siekten. Siet ik erkenne u nu in der daet voor Genees-meester. Het werk van de genees-meesters is het Lighaem te suyveren van de schadelyke humeuren, als is 't met eenen bitteren drank en met een hart genees-middel. Gy doet dit nu met my, ô Hemelschen Medecyn- | |
[pagina 662]
| |
meester, door dese quellinge van myn Lighaem. Ik belyde, dat het wel eenen onaengenamen en harden genees-middel is voor myn Lighaem; maer een overduldigen en ongehoorsamen sieken, maekt dat den Genees-meester moet hart syn. Want, waerom (soud ik het loochenen?) ik heb myn Lighaem dikwils te veel toe-gegeven, en daer mede vele quade humeuren by een vergadert. Gy vint dan mogelyk goet, het eene strydige, door het ander strydige, te genesen. Uwen wille geschiede, ô mynen Godt! dat myn Lighaem sterve, als myne Ziele maer behouden wort! De wellusten van het vleesch hebben ons doen in sonden vallen: och of ik door de quellinge van het selve vergiffenis verdiende! brant hier, snyt hier; als gy my maer, in der eeuwigheyt spaert! | |
Christelyke overweginge van Jesus groote droefheyt in het Hofken; met onderwerpinge van onsen wille aen de wille des Heere, inde manier van ons Lyden en sterven.MYne Ziele is bedroeft tot'er dood toe. Van waer komt u die vrese en dese droefheyt, ô Opper-Heer van Hemel en van aerde, Jesus Christus; die de sterkte syt en de victorie van de martelaren, die door u de dood bespotten en over dese triumpheerden, als sy sterven? Van waer komt u dat ootmoedig Gebedt, en dat ongehoort sweet van Bloed? Hebt gy u | |
[pagina 663]
| |
niet vrywillig op-gedragen aen de dood? en hebt gy aen Godt dit Sacrificie niet opgedragen als eene vrywillige Offerande? Wie sal'er dan niet vresen, ô mynen Heere, als gy, die van alle uwe schepselen gevreest en ontsien wort, selve vreest? Wie en sal niet verslagen syn, als gy, voor wie alle knien moeten gebogen worden, aldus plat ter aerde valt? Wie en sal niet verschrickt syn, soo hy de dood voor de oogen siet, daer gy, die over de selve dadelyk gaet triumpheren, soo beangst syt? Dog dat alle uwe schepselen u gebenedyden, ô Heere, om dat gy die tekenen van krankheyt hebt willen aen-nemen, om u kranke Litmaten daer mede te vertroosten; de welke andersints souden konnen vresen, dat de swackheyt van het Lighaem hun mogt brengen tot wanhope, schoon dat geest al vaerdig, en bereyt was tot het lyden, en tot de dood. Zyt, ô Heere, die doodelyke droefheyt gedagtig, dien schrik, en die vreeselyke benauwtheyt, de welke u als eenen stroom over-watert hebben, en tot in uwe Ziele gedrongen syn, als uw lyden begost. Desen is soo groot geweest, dat gy daer van plat ter aerde gevallen syt; en uwen Vader smeekte, dat hy dien Kelk van u soude hebben laten voor by gaen. Zyt dien droevige Dood-stryt gedagtig, den welken gy hebt moeten uytstaen op dien laesten nagt, den welken self een bloedig sweet soo geweldig dede bersten uyt geheel uw Lighaem. Zyt indagtig, seg ik, waerom dat gy dit al geleden hebt. Is 't niet voor ons geweest? Is 't niet geweest voor onse Saligheyt? den tyt | |
[pagina 664]
| |
sal eens komen; dat ik ook aen dien stont sal geraken, en tegen de dood sal moeten worstelen. ô Heere, hoe sal het dan met my gaen? Sonder u en sal ik niet konnen bestaen: ja ik soude beswyken, en de kragt soude my ontbreken, ten sy dat gy met my syt, en ten sy dat gy voor my stryt: gy, seg ik, die tot u nodigt, alle de gene die vermoeyt en belast syn, om hun te verquicken. Ik ben wel bereyt uwen Kelk te drinken, mits dat ik eenen sondaer ben, schoon dat gy, die de minste vlecke niet gehad en hebt, den selven gedronken hebt. Ik en durve u niet vragen, dat gy desen soud weg-nemen van my; maer versoet en matigt dese soo, dat ik geenen schroom meer en heb van den selven te drinken. Want ik sal het al konne dragen door uwe gratie, als gy my ondersteunt door uwe kragt. Maer ook den anderen Kelk, te weten van uwe Glorie, hoe voortreffelyk is die? ô Overvloedigheyt in het Huys des Heere, waer mede uwe uytverkoorne sulle versadigt worden! ô stroomen van wellustigheyt, die gy aen uwe vrienden sult schenken! Wat dog, soude sulk eene hoop ende verwagtinge, niet komen te versoeten, ende te versagten? Gewisselyk, dat de quellinge van eenen oogenblik, in ons voortbrengt een gewigt van de eeuwige glorie. Dog dat in alles, ô Heere, niet mynen, maer uwen wille geschiede. Ik vrage geen aengename en soete dood, maer soo eene, gelyk het u belieft, en die gy weet, de voordeeligste sal wesen tot uwe glorie, ende tot myn Saligheyt. Ik late al dit aen uwe goetheyt over. Indien | |
[pagina 665]
| |
uwe H. Voorsienigheyt my schickt tot eene pynelyken en droevigen dood-stryt: dat uwen wille geschiede! Myn herte is bereyt, behoud en vermeerdert in my het Geloove en de Hope van uwe Tegenwoordigheyt, van uwe Goetheyt, en Barmhertigheyt. En verlaet my niet, ô mynen Saligmaker, gelyk uwen Vader, u ook niet verlaten heeft. Sent my uwen H. Engel om my te vertroosten, ende te ondersteunen in dien pynelyken stond, en om van my af te weeren al de kragt des vyants: op dat desen dood-stryt eens ge-eyndigt synde, ik ten laesten triumpheren mag; en verdiene: van u te ontfangen de Kroone des levens, die gy belooft hebt aen alle die u beminnen, en tot het laeste sullen volherd hebben. Amen. | |
Verscheyde Christelyke verklaringe syns gemoeds, tot eene bereydinge om wel te sterven.I. IK verklare, dat ik dit Kruys, dese siekte, en de dood selve, indien het den Heere gelieft, my dese nu te laten overkomen; uyt gansch myn herte wille ontfangen van syne Goddelyke Voorsienigheyt. Ik stel my geheel in syne handen; ende ik onderwerpe my aen synen wille. Ik beleyde, dat ik seer regtvaerdelyk verdiene voor myne sonden, niet alleen dese tegenwoordige quellinge, maer daer-en-boven nog andere smerten, en self de Helle. Ik wil dan dese besoekinge lyden ter eeren van het lyden, en van de dood van mynen Saligmaker, | |
[pagina 666]
| |
en die vervoegen by de smerten ende tormenten, de welke hy voor my heeft willen lyden. Ik bidde Godt ootmoedelyk, dat hy myn tegenwoordig lyden gelieft aen te nemen als eene voldoeninge voor myne voorgaende sonden, de welke ik nu wel wensche, uyt-gewasschen te hebben door eene vierige Penitentie. II. Ik verklare voor Godt, dat, gelyk ik tot nu toe geleeft heb in den schoot vande Catholyke en Apostolyke Kerke, en dat ik altyt vast gelooft heb het gene dat sy gelooft, en voorstelt om te gelooven, besonderlyk in het bewerp van de twaelf artikelen; ik ook in het selve Geloove wil sterven, lesende tot dien eynde myn Geloove. En verstaende de dingen in die maniere, gelyk de H. Kerke dese verstaet. III. Ik vrage seer ootmoedelyk van Godt vergiffenis van alle myne sonden, de welke ik bedreven heb tegen syne Goddelyke Majesteyt, tegen myn even-naesten, en tegen my selven, door gedagten, woorden, en werken, en door het agterlaten van Gods Geboden, van werken van liefde, en van het gebruyk der H. Sacramenten; door het luttel waernemen van myne sinnen, met een woort van alle myne misdaden groot en kleyn, wetende of onwetende, als ook van die, ik mynen even-naesten heb doen bedryven. Ik vrage over dese van u, ô Godt, vergiffenis door de verdiensten van het Leven, van het Lyden, en van de Dood van Jesus Christus uwen Soone, en mynen Saligmaker; en door de kragtige voorsprake van de glorieuse Maget Maria syne Moeder; door den bystant | |
[pagina 667]
| |
van alle de Engelen, van alle de Heylige, en besonderlyk van myne Patronen, N.N. Dat Godt door syne barmhertigheyt, voldoet uyt dien onmetelyken schat, alle de gebreken van myne voorgaende Biegten; en my nu ten laesten geve een opregt en regtsinnig Berouw over alle myne misdaden. IV. Ik verklare, dat ik uyt ganscher herte vergeve aen alle, die my oyt verstoort of gehindert hebben, hoe en waer in dit soude mogen wesen. Ik bidde Godt, dat hy hun gelieve te geven alle de gratien, die ik self voor my versoeke; en ik vrage hun voorder, dat sy ook het my willen vergeven, is 't dat ik hun ergens in vergramt hebbe. Ik bidde Godt, dat hy dese beweginge diep wil drucken in myn herte, op dat ik vryelyk mag seggen: Vergeeft ons onse schulden, gelyk wy vergeven onse schuldenaren. V. Ik vrage ook ootmoedelyk vergiffenis van die, die ik door myn quaet exempel, 't sy met woorden of werken, 't sy op wat maniere het soude mogen wesen, wetende of onwetende; ontstigt of vergramt heb. Ik ben bereyt hun alle voldoeninge te geven. Ik bidde Godt door syne barmhertigheyt, dat hy gelieft my het te doen gedenken, indien ik iemant eenig ongelyk gedaen heb, of ergens in bedrogen; waer in, of hoe dit soude mogen geschiet syn; en dat hy my voor myne dood, gelieve te geven een volkomen wil, neven de middelen, om alle dit ongelyk te herstellen. VI. Ik belyde, dat alle myne gedagten myne woorden, en myne werken niet genoegsaem | |
[pagina 668]
| |
en syn, om Godt te vergelden voor syne goetheyt; en dat ik geen'er maniere en kan voldoen de oneyndelyke genaden soo gemene als besondere, sienelyke als onsienelyke, die gy, ô mynen Godt, my gedaen hebt. Ik werpe my voor uwe voeten, om u ootmoedelyk te bedanken. Daer toe aenroep ik de H. Maget Maria, de HH. Engelen, en besonderlyk mynen H. Engel Bewaerder, alle de Heylige, en besonderlyk myne Patronen: dat sy believen te voldoen hetgene dat ik te kort blyve door myne ondankbaerheyt; over welke ik een seer groot leetwesen heb, en u vergiffenis vrage. Ik wensch daer toe soo vele tongen te hebben, als'er schepselen op de aerde syn. Ik seg dan met David: Looft alle werken des Heeren, Den Heere: looft
hem en verheft synen lof in alle eeuwen.
Looft den Heere, gy die in de Hemelen syt:
looft hem in de hoogste plaetsen.
Looft gy myne Ziele den Heere; en al dat
binnen my is, synen Heyligen Naem.
Looft gy myne Ziele den Heere; nog en wilt
syne weldaden nimmermeer vergeten.
Ik sal den Heere ten alle tyde loven: synen
lof en sal nimmermeer uyt mynen mont syn.
Ik bedank al de gene die my oyt eenige weldaden, 't sy naer Ziele of naer Lighaem, bewesen hebben; en besonderlyk die my onderregt hebben, die my vermaent hebben, en die my uyt liefde Gods, eenige gelegentheyt gegeven hebben om eenigsins aen Jesus Christus te behagen. VII. Ik verklare, dat ik wil leven en ster- | |
[pagina 669]
| |
ven, gewapent met de verdiensten van het Lyden, van de Dood, en van het Bloed van onsen Saligmaker; als ook met de voorsprake van de H. Maget, en van alle de Heylige, die 'er syn, en syn sullen. VIII. Ik bevele my van nu af, voor de ure van myne dood aen de H. Maget, aen mynen H. Engel Bewaerder, en aen alle Heylige. Ik bidde, dat dese my willen bystaen, terwylen ik nog leve; en my ter hulp komen, als ik sal in myn uyterste wesen. Ik bid hun, dat sy voor my verkrygen een waeragtig Geloove, eene vaste Hope, een brandende Liefde, eene stantvastige kloekmoedigheyt, eene diepe Ootmoedigheyt, eene onverwinnelyke Verduldigheyt, en alle andere deugden, de welke ik van noode heb, terwylen ik nog leve, en sonderling op den stont van myne dood. IX. Ik verklare, dat, indien my in het laeste van myn leven eenige bekoringe overkomen, ik de selve in geender manier en begeere te bewilligen. Ik versake van desen stont af, alle de gedagten, de welke den vyant my dan soude konnen ingeven; want ik wil tot den laesten ogenblik getrouw en gehegt blyven aen mynen schepper. Ik versake op nieuw ten dien eynde, den Duyvel, alle syne werken, en alle syne pomperyen. X. Ik bevele eyndelyk myne Ziele aen mynen Godt en Schepper, den welken de selve van niet geschapen heeft; aen Jesus Christus mynen Saligmaker, die de selve door syn Bloed en door syne Dood verlost heeft; aen den H. Geest, die haer geheyligt heeft. Ik bevele my- | |
[pagina 670]
| |
nen geest in uwe Handen. Zyt my genadig en goedgunstig, ô Heere; want ik eenen sondaer ben. Ik verklare ook, dat, indien ik in den dood-stryt niet en kan spreken; ik niet te min my door de gedagten met Godt wille vereenigt houden. Ik drage hem van nu af op, mynen dood-stryt, myne quellingen, en alle myne pynen, om dese te vereenigen met die van mynen Saligmaker tot vergiffenis myner sonden, en tot syne eeuwige glorie. | |
Opdraginge van sig selven met Lof-segginge aen den Heere, voor het ontfangen der H. Communie in onse siekte.WAt sal ik u wederom geven, ô mynen Heere en mynen Godt, die my soo dikwils gevoed hebt met uw H. Lichaem ende Bloed, en voor alle de weldaden, de welke gy my gedaen hebt! den afgront van mynen niet, roept tot den afgront uwer barmhertigheyt: opent my de vyf Wonden, op welke ik al myn betrouwen stel. Dese synde oorsake, dat ik, hoe ellendig en arm ik dog ben; even-wel met een betrouwen tot u kome, mits gy mildadig syt tot alle menschen, en gy myne goederen niet van node hebt. Ik neme uyt goeder herte van uw hant den Kelk der Saligheyt, den welken gy my opdraegt om te drinken, al is 't dat hy wat bitter is. Ik wil desen met u drinken, om dat gy den selven eerst uyt eene liefde tot my, en uyt eenen iever tot myne Saligheyt, gedronken hebt. Ik sal u dan opdragen een | |
[pagina 671]
| |
Sacrificie van dankbaerheyt, en den Naem des Heeren aenroepen. Och of ik soo eng met u vereenigt waer, als gy syt met uwe H. Moeder, en alle de H. Engelen! och of ik u kost loven met sulk eene liefde en vierigheyt, als alle die Heylige, en dat ik de stemmen van alle Schepselen mogt gebruyken om u te gebenedyden! Ontfant myn herte, ô mynen Godt, tot een brant-offerande: ik drage u dit geheel op. Ik geve u myne oogen om niet anders te sien, als u, en in u, alle de dingen. Ik drage u myne ooren op, op dat sy vol mogen wesen van uwen lof, en geduerig klinkende door uwe grootheyt. Ik drage u myne handen op, om dese opgeheven te houden in het gebed, of, om dese uyt te steken tot de aelmoesse, of, om uwe geboden te onderhouden Ik drage u myne voeten op om bestiert te worden in den weg van vrede. Ten laesten ik versoeke, dat alle myne litmaten, en alle myne beenderen eene stemme opheffen, om te seggen: Wie is'er aen u gelyk, ô Heere! Looft myne Ziele den Heere, en al dat in my is, synen H. Naem: Looft myne Ziele den Heere; nog en wilt geene syn'er weldaden vergeten. Ik versake voor altyt, al dat de aerde aengaet; ik vinde het al, in u alleen. Ik versake myn eygen selven, mits ik u geheel toebehoore; en dat ik niet meer leve, maer dat Jesus Christusin my leeft; en dat ik u beminne uyt geheel myn herte, uyt geheel myne Ziele, uyt geheel mynen geest, en uyt alle myne kragten. | |
[pagina 672]
| |
Stelt my nevens u, ô Heere; en dat my dan aenvalle al die wilt. En waer 't dat door de listigheyt des Duyvels of door de moeyelykheyt van de siekte my eenige quade gedagten invielen, of woorden uytvielen; ik versake dese van nu af. Ik verklare voor u, ô Godt, voor de Aller-H. Maget, en voor mynen H. Engel Bewaerder; dat ik geen ander betrouwen en heb, als op u alleen, en op uwe verdiensten; dat ik u uyt gansch myn herte wil beminnen tot op het laeste van myn leven; en wil sterven in het Geloove van uwe Kerke. Ik versake al dat de bekoringe van mynen vyant, of de krankheyt van myn vleesch, of de kragt van de siekte, of de verslagentheyt van het Lighaem, my sullen konnen ingeven tegen dit tegenwoordig voornemen. Ik wensche, dat ik voor u mag sterven, ô mynen Saligmaker, gelyk gy ook voor my gestorven syt! | |
Christelyke versugtinge tot den Heere, naer het selve.GLorie sy aen u, ô mynen Saligmaker Jesus die myne arme Ziele hebt komen besoeken met uwe soetigheyt. Nu sult gy uwen dienaer laten henen gaen in vrede. Ik heb u nu vast, ô myne Liefde! en ik en sal u niet laten, gaen. Ik neme van nu af, myn afscheyt van de weerelt, en van al dat in de weerelt is; en ik kome met vermaek tot u, ô mynen Godt. Niet sal my oyt van u scheyden, want ik met | |
[pagina 673]
| |
u vereenigt ben. Ik sal in u leven, en ik sal in u sterven; en, indien het u gelieft, in u voor eeuwig blyven. Ik begin van nu af, een verdriet te hebben in dit aersch leven. Ik soek ontbonden en met Christus te syn; want myn leven is Christus; en de dood, is my een gewin. Al waer 't dat ik in het midden van de schaduwe des doods wandelde, ik en sal geen quaed vresen, om dat gy met my syt, ô mynen Godt. Dat myne Ziele verlange naer u, gelyk eenen hert naer de wateren der fonteyne. Sy lyt grooten dorst, en sy snakt naer de waeragtige Fonteyne der levenden wateren: wanneer sal ik eens komen, en verschynen voor mynen Godt. Geeft my uwen segen, ô Aller-liefste Jesu, en laet my in vrede henen gaen. Och of ik met eenen onverbrekelyken bant met u vereenigt waer! och of ik gansch in u verslonden waer! och of myne Ziele, die gy soo bemint hebt, u nu altyd geniete, ô mynen Godt! Wat is'er nu nog voor my op de weerelt, en wat begeere ik van u in den Hemel, als u alleen? Ik bevele mynen geest in uwe handen, ô mynen Saligmaker; op dat ik voor altyt gelukkig sy en met vrede in u slape en ruste! | |
Maniere van bevelinge onses geest, schoon nog gesond synde, in de handen des Heere.IK bevele mynen geest in uwe hande, ô mynen Godt; ik bevele u desen, terwyl ik nog | |
[pagina 674]
| |
gesont ben; op dat gy desen gedagtig syt, als ik de kragt niet en sal hebben, om u den selven te bevelen, schoon nog niet geslaekt van syne banden. Ik ben seer benaeut voor dien tyt, op welken ik nog sal leven; en nogtans niet en sal weten, dat ik leve. Men bevind dit in vele stervenden: sy leven, en roeren sig; en hebben geen kennis dat sy leven. Zyt gedagtig, ô Heere Jesu, dat gy op dien laesten stont klaegde, dat gy van uwen Vader verlaten waert; ende eenen grooten schreeuw opheffende, uwen geest gegeven hebt. Ik schreeuwe van nu af tot u, ô mynen Heere: op dat gy gelieft mynen geest ontfange, als die uyt dit Lighaem sal scheyden, op wat tyt, op wat plaets, of door wat siekte, dit wesen mag. Zyt gedatig, ô Heere Jesu, dat gy met uytgestrekte armen aen het kruys, gehangen hebt: dat uwe Zyde geopent is, en dat gy uw Hooft hebt nedergebogen. Siet, myne Ziele neemt haren toevlugt tot u, verlaten wordende van alle schepselen. Sy werpt haer in uwe armen; sy verbergt haer in uwe Zyde, die geopent is; aenvaert haer, bid ik u, nog verstootse van daer niet, soo lang de gramschap Gods sal over syn. Dat sy daer gerust sy; dat sy daer bevryt mag wesen van alle rasernye der helsche geesten. Ik stel dan, ô mynen Godt, mynen geest in uwe handen, of (om beter te seggen) ik brenge dese daer wederom; mits gy desen self geschapen hebt, en verlost. En veragt het werk uwer handen niet, ô mynen Godt! | |
[pagina 675]
| |
Vermaninge voor die tegenwoordig syn, als iemand op syn sterven leyd.DIe eene opregte liefde in het hert hebben, en konnen noyt beter gelegentheyt vinden, om de selve te oeffenen, dan als sy sig bevinden by de gene die tot'er dood toe siek syn: te weten op die tyd, wanneer gestreden moet worden om den goeden uytslag der sake, waer op een Eeuwigheyt sal volgen.
Het is dan seer dienstig, dat men van de sieke doet weg-gaen alle die menschen, de welke de sieke niet aen en spreken, als gelyk uyt enkele nieuwsgierigheyt, en niet schynen voor te hebben, als hun nieuwsgierigheyt te voldoen. In tegendeel moet-men by de sieke Godtvrugtige Persoonen roepen, de welke met Gebeden, en vermaningen, den sieken konnen geleyden tot een gelukkig eynde. Dese en konnen niet beter doen, als de sieke verwecken tot eene vermorselinge des herten, om hun te doen sterven in den Geest van Jesus Christus, tot voldoeninge van hunne misdaden. Boven dien moeten sy de sieke aenmanen om hun ten onder te geven aen den wille Gods, en dit met een levendig Geloove, eene vaste Hope, en eene regtsinnige Liefde. Men moet toe-sien, dat men den siekten niet en overlast, voornamenlyk in die straffe siekten, in de welke het Hooft, en de sinnen enigsints ontstelt syn. Men moet alsdan luttel woorden gebruyken, stillekens spreken, en met tus- | |
[pagina 676]
| |
schen tyt, op dat den sieken naer syn vermogen tyt heeft om daer wat op te letten, en op dat hy sig selven te beter van dese kan bedienen. Men siet, dat de Olie self met te grooten schielykheyt in een brandende Lamp gegoten, de selve dikwils eerder komt uyt te blusschen, dan voedsel te geven; gelyk ook een schielyke slag-regen doorgaens meer schade aen de vrugte doet, dan voordeel: daer en tegen die regen de welke sagter nedervalt, doordringt het aerdryk, bevogtigt het selve, en macht het vrugtbaer. Men siet ook somtyts een diergelyk misbruyk omtrent de sieke: als men dese, met te veel voor te lesen, of met te veel toe te spreken, het hoofd meer vermoeyen ende ontstellen soude, dat wel opwecken tot Godvrugtigheyt. Behalven de verscheyde oeffeninge die in desen Lust-hof te vinden syn, ende Godvrugtelyk by de sieken konne gebruykt worden; behoort men een besondere sorge te hebben, om de sieken te versterken in hun Geloof, Hope, en Liefde tot Godt, met een opregt Leetwesen, over hare sonden. Wy sullen eenige korte Versugtinge, getrokken uyt de H. Schriftuer, dies aengaende voorstellen, de welke na den eysch ende gelegentheyt der sake, men de sieke self kan doen seggen, of die langsaem, ende met tusschen-posinge haer te voren lesen. | |
[pagina 677]
| |
Versugtinge tot vernieuwinge van Geloove.IK Geloove in Godt den VADER, die my
geschapen heeft naer syn eygen beelt en gelykenis;
en in Jesus Christus, mynen Saligmaker,
die my verlost heeft met syn Bloed;
en in den H. GEEST, die my geheyligt heeft
in het Doopsel.
Ik geloove, ô Heere: helpt myne geloovigheyt
Ik Geloove, dat mynen Verlosser leeft: en dat
ik indien uytersten dag sal verrysen, en levendig
sal opstaen, uyt de aerde; en dat ik
in dit Lighaem God mynen Saligmaker, sal
aenschouwen.
Ik Geloove dat geen ding by Godt onmogelyk is.
Ik Geloove, al dat den Soone Gods geseyt heeft.
Daer en is nier waeragtiger, als syn woord,
de waerheyt self.
Ik Geloove, ô Jesu mynen Saligmaker, dat gy
syt den Christus of Gesalfden; den Soone
van den levenden Godt: die in dese weerelt
gekomen syt, niet om dese te verderven,
maer om se Salig te maken.
Ik Geloove al dat de Heylige, Catholyke, en
Apostolyke Kerk altyt Gelooft heeft, en
nog Gelooft sedert den tyt van Jesus Christus,
en van de Apostelen, en het gene dat
sy ons altyt heeft voor-gestelt te Gelooven.
Ik Geloove, dat Jesus Christus den gront
Steen van dese Kerke is:
Ik Geloove, al dat in de twaelf Artikelen van
| |
[pagina 678]
| |
ons Geloove begrepen is, welk Geloove ik
in het Doopsel ontfangen hebbe, en daer in
geleeft, en in welke ik door de genade Gods
wil voorder leven en sterven. Dat de gratie
van Jesus Christus my versterke tegen alle bekoringen.
| |
Versugtinge van Hoope, en Betrouwen.DEn Heere is myn ligt en myne Saligheyt,
voor wie soud ik vresen? Den Heere is
den beschermer van myn leven, voor wie
soud ik vervaert syn.
Al ging ik in 't midden van de schaduwe des
doods, soo en sou ik geen quaet vresen, om
dat gy met my syt.
Op u, ô Heere heb ik gehoopt, en laet my nimmermeer
beschaemt worden, verlost my door uwe geregtigheyt.
Den Heer is myn erfdeel en myn lot, ja gy syt
het Heere, die my myn erfdeel sult verleenen.
Ik sag den Heere altyt voor myne oogen, en
hy is aen myn regter-hant, op dat ik niet en waggele.
Daerom is 't dat myn herte sig verblyt, en myne
tonge haer verheugt, en dat ook myn vleesch
sal rusten in hope.
Dat Godt sig opregte, dat syne vyanden verstroyt
worden, en dat de gene die hem haten
de vlugt nemen van voor syn aenschyn. Datse
verdwynen gelyk den rook verdwynt, gelyk
het wasch voor het vier smelt, dat de boose
soo vernielt worden voor het aenschyn Gods.
| |
[pagina 679]
| |
Den Heere is naer by aen die bedrukt van herten
syn, en de gene die nederig van geest syn
sal hy Salig maken. De Regtvaerdige hebben
vele quellingen, maer den Heere sal hun
van alle die verlossen.
Waerom bedroeft gy u soo myne Ziele, waerom
ontstelt gy my, betrouwt op Godt, ik
sal hem nog loven, als myne Saligheyt en mynen Godt.
Godt heeft de weerelt soo bemint, dat hy synen
eenigen Soone gesonden heeft, op dat al
die in hem gelooven niet verloren en gaen,
maer het eeuwig leven hebben. Want hy en
heeft synen Soon niet gesonden om de weerelt
te oordeelen, maer om de weerelt salig te maken.
Indien iemant gesondigt heeft, wy hebben eenen
voorspreker by den Vader Jesus Christus
den regtvaerdigen, ende hy is eene versoeninge
voor onse sonden, en niet alleen voor
de onse, maer ook voor de sonden der geheele weerelt.
Ik seg u in der waerheyt, dat den genen die myn
woort hoort, en gelooft in die, den welken
my gesonden heeft, heeft het eeuwig leven, en
hy en sal niet geoordeelt worden, maer hy
sal van de dood gaen naer het leven.
Al wat my den Vader geeft sal tot my komen,
en die tot my komt en sal ik geensins uytwerpen.
Ik seg u in der waerheyt, dat den genen die in
my gelooft het eeuwig leven heeft.
Ik ben de Verryssenis en het leven, die in my
gelooft sal leven, al waer hy ook gestorven,
| |
[pagina 680]
| |
en een iegelyk, die leeft, en in my gelooft,
sal niet sterven in der eeuwigheyt.
Soo Godt voor ons is, wie sal tegen ons syn
die ook synen eygen Soone niet gespaert en
heeft, maer voor ons alle hem overgegeven
heeft, hoe en sal hy ons ook met hem niet alle
dingen schenken? wie sal beschuldinge inbrengen
tegen de uytverkoorne Gods? Godt
is 't die 't regtvaerdig maekt. Wie is 't die
verdoemt? Christus is 't die gestorven is,
ja dat meer is, die ook verresen is, die ook
ter regterhant Gods is, die ook voor ons bid.
Want niemant van ons en leeft voor syn selven,
en niemant en sterft voor syn selven. Het sy
dat wy dan leven, voor den Heere, het sy
dat wy sterven, voor den Heere. Het sy
dan dat wy leven, en het sy dat wy sterven,
wy syn den Heeren.
Wy weten, dat soo ons aertsche huys deses Tabernakels
gebroken wort, wy een gebouw
van Godt hebben, een huys niet met handen
gemaekt, maer eeuwig in de Hemelen.
Jesus Christus sal verheerlykt worden in myn
Lighaem, het sy door de dood, het sy door
het leven. Myn leven is Christus, en de
dood een gewin. Het is beter voor my met
Jesus Christus te wesen.
Onse wandel is in de Hemelen, waer uyt wy
ook eenen Saligmaker verwagten, den Heere
Jesus Christus, die ons vernedert Lighaem
veranderen sal, op dat het selve gelykvormig
worde aen syn Heerlyk Lighaem naer de
werkinge, waer door hy alle dingen aen syn
selven kan onderwerpen.
| |
[pagina 681]
| |
Het is een vaste waerheyt, en die waerdig is
ontfangen te worden met alle eerbiedigheyt,
dat Jesus Christus in dese weerelt gekomen
is om de sondaren Salig te maken, waer van
ik den eersten ben.
Die tot het eynde toe sal stantvastig gebleven
hebben, sal Salig worden.
Zyt getrouw tot'er dood, en ik sal u geven de
kroone van regtvaerdigheyt.
Dat den Goddeloosen syne wegen verlaet, dat
den onregtvaerdigen syn ongeregtigheden versaekt,
dat hy wederom keere tot den Heere,
en hy sal medogentheyt met hem hebben,
om dat hy overvloedig is in barmhertigheyt.
Want myne gedagten en syn niet gelyk de
uwe, nog mynen handel niet, gelyk den
uwen. Soo verre als den Hemel verheven is
boven de aerde, is mynen handel verheven
boven den uwen, en myne gedagten boven de uwe.
Myne begeerte is niet dat den Goddeloosen
sterve, maer dat hy hem liever bekeere
van syne ongeregtigheden, en dat hy leve:
bekeert u, en doet penitentie over alle uwe
sonden, en uwe ongeregtigheyt en sal u tot
den ondergang niet brengen, mits ik de dood niet
en wil van die sterft. Komt wederom en leeft.
Soo waer als ik leve, segt den Heere: ik en
wil de dood van den sondaer niet, maer dat
hy sig bekeere van synen quaden handel, en
dat hy leve. Bekeert u van uwen quaden
handel. Waerom soud gy sterven Huys van Israel.
| |
[pagina 682]
| |
Gelyk eenen Vader barmhertig is aen syne kinderen,
soo heeft den Heere ons ook barmhertig
geweest, want hy heeft kennis van het
slyk, daer wy van gemaekt syn.
Den Heere is goedertierig tot een iegelyk, en
syne barmhertigheden syn over alle syne werken.
De Phariseen seyden aen de Discipel van Jesus
Christus, waerom eet uwen Meester
met de Publicanen en de sondaren? Jesus
die hoorende, seyde: de gene die gesont
syn en hebben de Genees-meester niet van
node, maer die qualyk te passe syn.
Komt tot my al die vermoeyt en beladen syt,
en ik sal u verquicken, en gy sult ruste voor
uwe Zielen vinden.
Ik ben den goeden Herder, en ik kenne myne
schapen, en myne schapen kennen my, gelyk
ik mynen Vader kenne, en mynen Vader
my kent, en ik geve myn leven voor myne schapen.
Myne schapen kennen myne stemme, ik kense,
en sy volgen my: ik geve haer het eeuwig leven,
en sy en sullen niet verloren gaen, en
niemant en sal dese uyt myne handen rucken.
Godt stelt hier in syne liefde ten toon over ons,
dat op den tyt als wy nog sondaren waren,
Christus voor ons gestorven is. Veel meer
dan geregtvaerdigt nu wesende door syn bloed,
sullen wy door hem verlost worden van de
gramschap des Heeren. Want indien wy nog
[v]yanden synde met Godt versoent syn, door
de dood van synen Soone, veel meer sullen
wy, nu versoent wesende, Salig worden door syn leven.
| |
[pagina 683]
| |
Versugtinge van Liefde.O Heere myne sterkte ik sal u beminnen,
den Heer is myne vastigheyt, mynen toevlucht,
en mynen Verlosser.
Voor my, het is my goet Godt aen te hangen,
en myn betrouwen op Godt den Heere te stellen:
want wat is'er voor my in den Hemel,
en wat begeer ik van u op der aerde. Myn
Lighaem en mynen herte beswyken, ô Godt
myns herten, ô Godt, die myn erfdeel syt
in der eeuwigheyt.
Gelyk eenen hert snackt naer de wateren der
Fonteyne, soo snackt myne Ziele naer u, ô
mynen Godt. Myne Ziele is dorstig naer den
magtigen en levenden Godt; wanneer sal ik
voor Gods aenschyn komen verschynen.
Wie sal ons konnen af-scheyden van de liefde
van Christus? sullen het quellinge syn, of
de benautheyt, of de vervolginge, of den honger,
of de naektheyt, of de perykelen van het
swaert: maer wy komen dit al te boven door
den genen die ons bemint heeft: want ik ben
versekert, dat nog dood, nog leven, nog Engelen,
nog Overheden, nog Magten, nog
het tegenwoordig nog het toekomende, nog
alle gewelt, nog al dat om hoog of om laeg
is, nog eenig ander Schepsel ons sal konnen
af-scheyden van de liefde Gods in Christus
Jesus onsen Heere.
| |
Versugtinge van Leetwesen over onse sonden.ZYt my genadig, ô Heere, want ik ben
swak, geneest my Heere want myne beenderen
syn heel onstelt.
| |
[pagina 684]
| |
Wie kan alle syne sonden kennen, Heere, suyvert
my van myne verborgene sonden, en bewaert
my van de vremde.
En weest de sonden myn 'er jonkheyt en myne
onwetentheden niet gedagtig.
Om uwen Naem, ô Heere, sult gy myne sonden
vergeven: want sy syn groot.
Aensiet myne ellende en myne pyne, en vergeeft
my alle myne sonden.
Heer voor u is alle myne begeerte, en myn
sugten en is u niet verborgen.
Gy dan Heere en weert dog uwe barmhertigheden
van my niet af: uw goedertierentheyt
en uwe trouw hebben my altyt behoet.
Want ontallyke ellenden hebben my omringelt,
myne ongeregtigheden hebben my overrompelt,
soo dat ik-se niet oversien en kan om
hare menigte.
Zyt my genadig, ô Godt, volgens uwe groote
barmhertigheyt.
En wilt dog onse vorige misdaden niet gedenken,
laet uwe barmhertigheyt ons haestelyk voorkomen:
want sy syn ten uytersten ellendig geworden.
Helpt ons, ô Godt onsen Behoeder, verlost
ons, ô Heere, om de glorie van uwen Naem, wilt
dog onse sonden ter eeren van uwen Naem vergeven.
Toont ons uwe goedertierentheyt, ô Heere,
en verleent ons uwe Salige hulpe.
En treed met uwen Dienaer niet in het regt,
want niemant, die leeft, en sal voor uw aensigt
geregtvaerdigt worden.
Heere uyt desen diepen afgront roep ik tot u
| |
[pagina 685]
| |
Indien gy op alle onse ongeregtigheden agt
wilt nemen, ô Heere, wie sal'er bestaen.
| |
Gebeden voor eenen stervenden in de tegenwoordigheyt van een Crucifix, of die hem konnen voor-gelesen worden.IK aenbid u, ô Jesu Christe, en ik love u, om dat gy door uw Kruys de weerelt Salig gemaekt hebt. Maekt my nu Salig, ô mynen Godt, die my met uw Bloed hebt af-gekogt. Trekt my nu tot u, die geseyt hebt, als ik sal verheven syn boven de aerde, sal ik het al tot my trecken. Trekt my en hout my vast, op dat my niemant uyt uwe handen en rucke, en my in der euwigheyt niet af en scheyde van u. Ik bid u aller-goedertierensten Jesu door uw dierbaer Bloed, het welk gy hebt willen uytstorten voor de sondaren, dat gy alle myne ongeregtigheden wilt uyt-wasschen. O Ziele van Christus heyligt my, ô Bloed van Christus suyvert my, ô Lighaem van Christus behoet my, ô Water, het welk uyt de Zyde van Christus gevloeyt is, wascht my, Lyden van Christus versterkt my. O goeden Jesu verhoort my, verbergt my in uwe Wonden, en laet my van u niet af-gescheyden worden, roept my in de ure van myne dood, en doet my tot u komen, op dat ik u love met uwe Heylige. O Jesu Christe, mynen Schepper en Verlosser, ik geve my geheel aen u over, en verwerpt my niet, ik kome tot u, en verstoot my niet. En verwerpt my niet van voor uw aensigt, nog en wilt my uwen H. Geest niet ontrecken, op dat ik door myne boosheyt niet verloren en | |
[pagina 686]
| |
gae die geschapen ben door uwe Almagtige goetheyt. Siet my met uwe genadige oogen aen, ô Heere Jesu Christe, eeuwigen Koning, Godt ende mensch, die voor den mensch gekruyst syt. Verhoort my, die op u hope, syt gy, die de Fonteyne van barmhertigheyt noyt en laet op houden van vloeyen, my barmhertig, die vol ben van ellende en sonden. Weest gegroet Salige Offerande, die voor my, en voor het geheel menschelyk geslagte aen den galgen Boom des Kruys syt op-gedragen. Handelt uwen Dienaer volgens uwe goedertierentheyt, die alle onse ellenden op het Kruys gedragen hebt. Maekt dat myne Ziele in den vrede in-gelaten worde, en dat sy dese woorden mag hooren: heden sult gy met my wesen in het Paradys. Gebiet ô mynen Saligmaker ter eeren van uw Heylig Lyden, dat ik mag aenvaert worden onder het getal van uwe uyt-verkoorne. Een dingen hebt ik gevraegt, en ik sal dit blyven vragen, dat ik mag woonen in het Huys des Heeren alle de dagen myns levens. Leyt myne Ziele uyt desen Kerker, op dat sy uwen H. Naem mag loven. Ondersteunt my volgens uwe toesegginge, op dat ik leve; en laet my over myne verwagtinge niet beschaemt blyven. Handelt uwen Dienaer volgens uwe genade, dat uw dierbaer Bloed voor my niet verloren en sy: want wat vrugt soud ik daer uyt halen, als ik dale in de bederfenis. Ik ben dat verloren Schaep, ô mynen Saligmaker, het welk gy met soo vele moeyte syt komen in de Woestyne soeken, en het welk gy op uwe schouderen hebt wederom gebragt. Gy syt | |
[pagina 687]
| |
den goeden Herder, die uw leven voor uwe Schapen gegeven hebt. Ik dwale, ô Heere, soekt my, en laet niet toe, dat den Leeuw, den welken geduerig ront loopt om iemant te verscheuren, my aenvatte, en my verniele. Verlost my, ô mynen Saligmaker van den muyl van den Leeuw. Ik ben dien ellendigen mensch, den welken van Jericho nederdalende naer Jerusalem, gevallen ben in de handen der Moordenaren. Sy hebben my vele slagen gegeven, en half dood laten leggen. Dog gy syt mynen Genees-meester, gy syt den waeragtigen Samaritaen, die uyt medelyden myne Wonden verbonden hebt, die van uw eygen Bloed eenen Genees-middel gemaekt hebt. Gy hebt alle onse qualen op u genomen. Hebt medelyden met my, ô mynen Godt, in dese laetste ure, haest u om my te helpen, eer myne Ziele sterft, en voor altyt verloren sy. | |
Gebed der omstaenders, voor die in haer dood-stryd leggen.WY aenroepen uwe barmhertigheyt, ô mynen Saligmaker, en die brandende liefde, de welke u, die het leven syt van de weerelt, beweegt heeft om voor ons te sterven aen het Kruys. Wy versoeken uwe genade voor de Ziele van uwen Dienaer onsen Broeder. Vergeeft hem alle syne sonden, ô mynen Godt, door de verdiensten van uw Heylig leven ende bitter lyden. Voldoet gy al dat hy te kort gebleven heeft, en geeft hem kennisse van de menigte uwer barmhertigheden. Stelt en bereyt dese Ziele, de welke gy komt roepen om voor u te verschynen, | |
[pagina 688]
| |
soo gelyk sy moet wesen, om u te behagen. Geeft haer eene waeragtige verduldigheyt, eene volkomene onderwerpinge, eene volle vergiffenis van alle hare sonden, een levendig Geloof, een vaste Hope, en eene brandende liefde. Doet uwe armen open om haer te omhelsen, op dat sy met vrede scheydende uyt dese weerelt, gerake tot de andere, om u voor al eeuwigheyt te loven. Zyt gedagtig, ô Heere, dat gy, overlast synde van smerten geroepen hebt, mynen Godt, mynen Godt waerom hebt gy my verlaten? En ontreckt, uwen bystant niet van onsen lieven Broeder, den welken wy u bevelen, mits hy in de gesteltenis, daer hy in is, en in die algemeyne overvallentheyt, u self niet wel en kan aenroepen. Geeft hem gedagten van vrede en niet van quellinge. Maekt hem uwen troost en uwe barmhertigheyt bereyt. Verlost hem van alle smerten, steekt uwe genadige hand uyt, de welk gy aen het Kruys hebt laten doorbooren met nagelen. Reykt die uyt om hem te verlossen van de pynen, de welke hy verdient heeft, en om hem te geleyden tot de eeuwige ruste. Amen.
FINIS. |
|