XXIII. Druivenblossem. Vitis florens.
DEze twee groote Rupsen zyn eenderley aard, haar verschil bestaat alleen in de koleur, zynde de bovenste bruin, en de onderste groen, beide met zwarte en witte streepen en plekken gezierd, ze geneeren zich op de wynstok, wanneer ze eeten, dan maaken ze zig wel een derde langer als of ze in haar rust zyn, haar drek is donker groen, en vertoond zig vyfkantig, dog de kanten rond, of'er zes staafjes tegen malkander gevoegt waren, gelyk by de onderste Rups tot beter begrip verbeeld is.
't Is by my wel gebeurd, dat eenige der groene Rupsen zig neerleiden, en rimpelde zig kort in malkander, waar uit na weinig tyd zes Maden voortkwamen, deze veranderden in bruine Tonnetjes, daar dan uit ieder een donkerblauwe swart gestreepte Vlieg kwam, met roode oogen, en klaare vlerken als glas.