Der rupsen begin, voedzel en wonderbaare verandering. Tweede deel
(1713)–Maria Sibylla Merian– Auteursrechtvrij
[pagina 10]
| |
geplekte geel en wit gespikkelde Rups, hebbende op haar kop een kwasje zwart hair, achter op een punt, gelyk een hoorntje, en aan beide zyden raare bosjes wit hair, die zo laag afhangen, dat men de voeten niet zien kan, vind men in 't gras, dat ze zeer gretig afweiden, zyn ook zeer genegen tot vocht; in 't midden van May maaken ze een geelachtig gespin, en veranderen in een bruine Pop; in 't einde des voorschreven maands komt daar uit een Uil te voorschyn, gelyk boven te zien is, zynde flets geel, hebbende op ider bovenste vlerk een bruine dwarsstreep en twee witte plekjes met bruine randjes; ze leggen witte eiertjes. Ook heb ik wel ondervonden, dat zich deze Rupsen stil nederleiden, en kwamen na weinig tyds uit ieder Rups vier groote Maaden, die veranderden zich in zo veel Tonnetjes, waar uit zo veel groote Vliegen te voorschyn kwamen. | |
[pagina *16]
| |
XVI
|
|