XIII. Groote Klitzen. Lappa major.
NIettegenstaande dit gewas zeer bitter is, zo voed het nochtans zulk een zoort van Rupsen, zynde op de rug bruin zwart gespikkelt, en van onderen flets geel, ze hebben voor zes klaauwtjes, en in de midden acht voetjes, in Juni veranderen ze in lever coleurde Popjes, in Juli komt daar uit een Uiltje, zynde de kop en bovenste vlerken ook lever coleur met bruine en vergulde plekjes, het lyf en de onderste vlerken flets geel, en gelyk verguld, hebbende zes bruine pooten, haar vlugt is des avonds.