De LVII. afbeelding.
DEze Guajaves is een vrucht wat beter van smaak, als die ik No. 19. voorgestelt heb, welke vrucht ook zo veel steentjes of zaaden niet in sig besluit.
Op dezen Boom vond ik een soort van groene Rupsen, met zes witte streepen op elken zy, en op elk lid een ronde swarte vlak, op het achterste lid een rood hoorntje, den 20. May 1700. hebben sig sommige nedergelegt, en aten in vier dagen niet meer, wanneer sy dan tot Poppetjes geworden zyn, als een onder op den steel legt, den 14. Juny quam de eerste Uil daar uit, welkers vleugels graauw, swart en wit gemarmert waren, op haar lyf waren tien oraniën-geele vlakken, hadde een lange roodachtige snuit, waar mede sy de bloemen uitsoogen, als alhier te zien is.
Op dezen Boom vond ik nog een soort van hairige Rupsen, gebruikende des zelfs loof tot haare spyse, het hair van sommige was wit, en sommige geel, het vel van deze Rupsen onder de hairen is als menschen vleesch, sy zyn zeer venynig, als men haar met de hand aanraakt, zo ontsteekt dezelve aanstonds, en men lyd groote smerte daar aan, gelyk ik ondervonden heb, in het midden des lichaams hebben se vier voeten en gaan dog op alle haare leden, sommige zyn in Maart, andere in de May ingesponnen, se wierpen haar hair af en maakten een gespinst daar af, gelyk een tusschen de bladen hangt, na tien à twaalf dagen quamen zulke slechte Vliegen daar uit, en hoewel dezer Rupsen veel gehad heb, is myn dog niets anders daar uit gekomen.
Dit gewas is de Malakka-Pela, in het derde Deel van de Hortus Malabaricus beschreeven en afgebeeld, het getal der naamen van dit gewas, is byna zo groot als het getal der Auteuren die het hebben beschreeven, deze naamen by den anderen gevoegt, zyn in myn Flora Malabarica, onder de naam van Guajava rubra acida fructu rotundiore te vinden.