De LVIII. afbeelding.
HIer vertoone ik een tak van een grooten Boom, die in het Bosch van America wast, in sijn zaadhuisjens zyn swartachtige Boontjes, waar van de Boomen den naam dragen van Zoete Boonen-Boom, om deze Boontjes legt een wit merg, dat zeer zoet en lieflyk is, in dit merg vond ik witte Maeden, gelyk op de opene Boon te zien is, deze wierden tot bruine Poppetjes, den 2. April, zynde tien dagen daar na, quamen zulke groene Vliegen daar uit, gelyk nevens de Maede te zien zyn.
De onderhangende groene Rups heb ik met de bladen van dezen Boonen-Boom gespyst, desgelyken met die bladen van Fol. 32, den 16. Juny 1700. is se in een groen Poppetje veranderd, waar uit na tien dagen een zulke Cappelle veranderde, gelyk boven op de Boone zit.
Op dezen Boom heb ik nog andere Rupsen in groote menigte gevonden, gelyk een boven op den steel kruipt, hy hadde geele hairen en swarte borstels, dit hair wierp hy af, kleefde het aan de doosen vast, en maakte een ovaal graauw gespinst daar van, gelyk op het groene blad te zien is, in dit gespinst veranderde hy in een Poppetjen, drie dagen daar na quamen uit allen die sig ingesponnen hadden zulke Vliegen, welkers vleugels bruin, en lichaamen met rood en groen, zilver en gout coleur gevlakt waren.