De LVI. afbeelding.
DE hier voorgestelde bloemen heb ik in staande wateren gevonden, bladen heb ik daar aan niet gezien, de steel was een elle lang, de bloemen op haar zelven leeken als Violette-crocus, elk bloemtje hadde een blaauw blad met een geele vlakke gelyk de Irias heeft.
In dit water vond ik dierkens, die de luiden aldaar Water-Scorpioenen noemen, den 10. May 1701. nam ik eenige op, daar van quam den 12. een zulk vliegend Beest, gelyk boven by de Plant vliegt.
In dit water swommen veele Kikvorschen, hadden twee ooren aan het hooft, waren groenachtig en bruin gewolkt, aan elke poot van de voeten was een bolletje, die de Natuur aan deze beesten, in deze morassige waters gegeven heeft, om over den zelven te konnen henen gaan, sy leggen haar zaad aan den oever des waters: wanneer men se wil observeeren, zo doet men van dat zaad in een pot daar een sootjen in de grond legt, daar op legt men het zaad en vult het aan met water, het zaadje is een swart stipelke in witte slym leggende, van deze slym leefde dat swarte ongeformde stipelke, kreeg allenskens wat beweeginge, omtrent acht dagen daar na krygen se staarten en swemmen in het water, gelyk hier vyf boven de Kilvorsch te zien zyn, eenige dagen daar na krygen se oogen, nog wat laater krygen se voeten van achter, acht dagen daar na krygen se nog twee voeten van vooren, die haar uit de huit barsten, vier voeten hebbende, dan rot haar den staart af, en zyn alzo Kikvorschen, en loopen uit het water landwaarts in. Het water en gras-sootjes moeten van tyd tot tyd vernieuwt worden, moeten met broodkruimtjes in het water gevoed worden zo haast men beweginge bespeurt. Deze observatie heeft de Heer Leuwenhoek Fol. 113. a 126. Missive Anno 1699. den 25. September, ’t welk alles met hem conform bevonden heb.