De XLIII. afbeelding.
IS een tak van een zeer hoogen Boom in het wilde wassende, sijne bladen zyn hard en styf, aan de steelen van het hout wast een ruigte met ronde hoorntjes, datze in de Medicyne tegen de qualen van de Longe gebruiken. Dezen Boom word Marmelade-Doosies-Boom genaamt, van wegen sijn vrucht die hy voortbrengt; deze vrucht is van buiten ruig en hairig, eerst groen, daar na houd geel en hard: men snyd die midden door, en eet het binnenste, dat met de Europeïsche Mispelen veel overeenkomste heeft, in smaak, coleur en zaaden, en de schille is als een doos, waarom sy Marmelade-doos genaamt word.
Op dezen Boom vond ik een soort van Rupsen, die ruige steekels op het lyf had, aan welkers uit-einde ietwes als een sterntjen aan vast zat, doorgaans swart, hy nuttigde dit harde loof. Den 3. April is hy in een Poppetjen verandert, na dat zig aan het hout van deze Boom had vast gemaakt; en is den 18. April een schoon Cappelle daar uit voortgekoomen, die men in Holland Pagie de la Reine noemt.
Deeze Boom heeft veel overeenkomst met die boom, die in de Hortus Malabaricus onder de naam van Panitsjika-Maram, als ook met den naam van Janipaba van Piso beschreven is, die met veel andere naamen werd voorgestelt in de Flora Malabarica, onder de naam van Pomifera Indica Tinctoria Janipaba dicta Raji Historia: het onderscheid schynt alleen te zyn in de Bloemkelk, die de vrucht in de Hortus Malabaricus ondersteunt.