De XIII. afbeelding.
VErtoont een tak van de Americaanse Pruimboom. Dezen boom wast zoo hoog als een Okernootenboom in Holland, zyn dikte is na proportie, zyn blad en bloeisel is zeer gelyke aan die der Vlierboomen, behalven dat de bloeisel zonder reuk is, de vrucht hangt tros wyze by malkander, maar is wilt en ongeendt, alzoo de Europianen in dat gewest niets dan het Suikerriet cultiveren, deze vrucht is te zamentrekende, en sweet dryvende, en is het sweet, dat daar door werd veroorsaakt, zoo geel als de vrucht zelfs. Den steen in deze Pruimen is ruim half zoo groot als de Pruime zelfs, het vleesch der Pruimen is heel dradigh.
De groene en steekelige Rupsen, die op de bloidsel kruipen, eeten die met een groote graaghte, en wanneer haar dat ontbreekt, zoo eeten sy het groenen lof van de boom; sy zyn van natuur traag, en doen niet als eeten den geheelen dagh door; den 5. April waaren sy stil en maakten haar vast, den 7. zyn sy in Poppetjes verandert, uit welke den 20. der zelve maand zoodanige blaeuwe Capelletjes voortkwaamen.