De XI. afbeelding.
DIt is een Tak van een Surinaamsen boom, genaamt Pallisaden Boom, welke boom gespleten en tot sparren gemaakt werd, van welke sparren met behulp van vier balken, die in vier hoeken in de Aarde gezet werde, men in America de huisen of hutten maakt. Dezen boom draagt een geele bloem dik en swaar, als de bloem afgevallen is, dan ryst den tak opwaarts, wordende het zaadhuis als een stalbeesem, de Inwoonders bedienen sig ook daar af in plaats van besems, sy zyn vol zaad, welk zaad het gierst zaad in gedaante en groote gelyk is.
Op dezen boom koomen jaarlyks driemaal deze zoort van Rupsen, zynde geel met swarte streepen, en zes swarte steekels verciert, als sy een derde van haar groote hebben, zoo vervellen sy, en worde als dan oranjen geel met swarte ronden vlakken op elk lid, en zes steekels als boven, eenige dagen daar na trekt sy wederom haar vel uit, en komt zonder deeze steekels te voorschyn, den 14 April 1700. is sy my verandert, en tot een Poppetjen geworden, den 12. Juny quamen de nevenstaande Uilkens daar uit te voorschyn. Het onderste en kleinste is het Manneken, het grooste en bovenste het Wyfken.