Becker trekt zijn gezicht tot een grimas. - ‘Ge komt mij wat klak op m'n dak vallen, jonkman. Wélke schuld wil uw vader voldoen, zegde gij?’
Titus voelt het tergende van deze vraag. - ‘De schuld, waarvoor ge de negen schilderijen en de twee kunstboeken in onderpand hebt gekregen,’ antwoordt hij scherp.
‘Zo. Doch dat is niet éen schuld, het zijn er twee, jonkman. En juist déze wenst uw vader te voldoen?’ Becker sluit een lade open, zijn vingers graaien in een stapeltje gezegelde stukken. ‘Ge weet zeker wel, dat uw vader mij nog meer geld schuldig is, niet waar?’ vraagt hij, met zijn wijsvinger op het papier tikkend. ‘Ik bezit, buiten deze twee schuldbrieven, nog een vordering op hem van goed duizend gulden. Wanneer denkt ge dat deze voldaan zal worden?’
‘Dat is de vordering van Van Ludick,’ weet Titus. ‘Ge hebt die heel goedkoop voor een partijtje laken in uw bezit gekregen. En denkt ge dan nog recht te hebben op het gehele bedrag?’
Becker gaat rechtop in zijn zetel zitten. - ‘Welzo, daar komt de aap uit de mouw,’ zegt hij met een sardonisch lachje. ‘Welnu jonkman Van Rijn, laat ik u eens voorlezen wat er in deze vordering beschreven staat...’
‘Spaar u de moeite, sinjeur Becker. Nú gaat het om de negen schilderijen plus de twee kostbare kunstboeken...’
‘Of om de clausule in de overeenkomst met sinjeur Van Ludick, waarbij uw vader twee derde van zijn schuld in baar moet voldoen en een derde in schilderijen van zijn hand...’
‘Ik heb momenteel met Van Ludick's vordering niets te maken...’
‘Ik wel. Ik heb zoveel vertrouwen in de Heren van den Gerechte, dat ik er zeker van ben, dat ze deze preferent zullen verklaren.’ Becker rijst op uit zijn zetel, wrijft met de snutteldoek over het glimmende voorhoofd, waarin een dikke blauwe ader op doorbreken staat. - ‘Breng deze boodschap uw vader over, jonkman Van Rijn. En zeg er bij, dat Harmen Becker niet met zich laat sollen.’
‘Dus u weigert de schilderijen terug te geven?’
‘Pardon, ik weiger het geld te ontvangen, dat is een gans andere juridische figuur. En ga nu, mijn tijd is kostbaar.’
Zonder groet laat Titus hem alleen. Als Becker de buitendeur