Magdalena bloost; ze buigt haar blonde hoofd over het hondje, drukt het liefkozend tegen haar wang. - ‘Vindt ge een dochter kostbaarder dan een zoon, sinjeur Titus?’ vraagt ze beheerst.
‘Inderdaad.’
‘Dat zegt ge, omdat ge verwacht, dat ik het tegendeel zal beweren...?’
‘Ik verwacht slechts uw instemming.’
‘Ge zijt dus van de juistheid uwer mening overtuigd?’
‘Evenals gij er van overtuigd zijt, juffer Magdalena,’ antwoordt Titus, haar vol in de ogen ziende. Hij neemt een slok bier, het is goed heet, het loopt hem warm in 't lijf. In gedachten blaast hij een pluisje van zijn donkerpaarse schoudermantel en vraagt onschuldig:
‘Waar spraken wij feitelijk over, juffer Magdalena?’
‘Uw geheugen is niet sterk, sinjeur van Rijn.’
‘Ik zweer, dat ik 't niet weet...’
‘Al zweert ge, daarom is het nog niet waar.’
‘Twijfelt ge aan mijn eed?’
‘Er worden evenveel eden gebroken als afgelegd.’
‘Spreekt ge uit ervaring, juffer Magdalena van Loo?’
‘Mijn verstand zegt het mij.’
‘Verstand is een slechte raadgever - uw gevoel moet het u zeggen.’ Titus zwijgt. Juffer Anna van Loo komt binnen, haar nog blozend gezicht gaat van Titus naar Magdalena. - ‘Vader zou het zéer op prijs stellen,’ zegt ze. ‘En hij verheugt zich er op, meester Rembrandt weer eens bij ons tehuis te zien.’
Titus z'n gezicht betrekt. - ‘Ik geloof niet, dat vader zó ver van huis gaat,’ komt hij spijtig. ‘Doch indien uw dochter zo vriendelijk wil zijn om naar de Rozengracht te komen, zij is van harte welkom in ons huis.’
‘Daar twijfel ik niet aan, Titus. Toch zou het mij deugd doen, uw vader weer eens in de Nesse te zien. Vroeger was hij een goede klant van ons, in de tijd dat je moeder nog leefde.’
‘Ge hebt haar zeker goed gekend, nietwaar juffer Van Loo?’
‘Of ik haar gekend heb... Een schat was ze, een engel gelijk. En zo mooi, net een fijn beeldje: je kon goed zien dat ze van adel stamde. En je vader was zo'n stralend cavalier, - ik was veelmaals jaloers op haar, Titus! Hij overlaadde haar met geschenken, het een