Altijd, altijd dat geduvel om geld. Wat mist hij Hendrickje toch! Die hield de boel bijeen, wist overal raad op en stopte intussen het ene gat met het andere... Wijl er geen baar geld in huis was om Hendrickje netjes te doen begraven, heeft hij Saskia's graf in de Oude Kerk moeten verkopen, Saskia's graf - het heeft hem pijn gedaan. Doch hoe moest hij anders? Men moet het einde zien te halen, graag of niet. Rembrandt port met de pook in het vuur, legt er een paar harde turven op, het zijn de laatste. En beneden moet de potage nog toebereid worden, enfin, dat kan wel op hout, dat is overal te vinden. Straks maar even met een zak langs de lijnbanen, er ligt genoeg te grijp. Schukkerend in de wijde pels blijft hij wachten tot Aert de Gelder binnenkomt, een rol linnen onder de arm.
‘Verdonck vroeg, wanneer de afrekening komt van het linnen, dat ge gebruikt hebt voor de Civilis, meester Rembrandt,’ zegt Aert, wiens kleine mopneus rood ziet van de straffe kou.
‘De afrekening, ja ja... Doet het linnen nog steeds negen stuivers de el, Aert?’
‘Negen-en-een-half. Het is opgeslagen, zei Verdonck. Het is de schuld van de Staten, vertelde hij. Die willen de invoer van vlas en wol uit Engeland verbieden. En daarom lopen de prijzen op.’
Rembrandt heeft Aerts laatste woorden niet verstaan. Hij is blij met het linnen, hij kan aan de slag. - ‘Wat gaat ge maken, Meester?’ vraagt Aert nieuwsgierig.
‘Homerus,’ antwoordt Rembrandt en wijst op het gipsen borstbeeld van den Grieksen bard, het enige stuk dat hij heeft overgehouden uit zijn rijke kunstverzameling. ‘De historie leert, dat Homerus blind was. Doch ik wil een ziende Homerus maken, begrijpt ge.’
Aert de Gelder knikt, doch begrijpen doet hij 't niet. - ‘Homerus werd in zijn ouderdom zwaar door ramspoeden getroffen, nietwaar meester Rembrandt?’ vraagt Aert, wiens kennis van de Grieken niet bijster groot is. Zonder overgang zegt hij, met de hand naar buiten wijzend:
‘Hebt ge Cornelia zien rijden, meester? Ze kent het reeds heel aardig!’
‘Ik ga straks even kijken. En als je ook zin hebt, ga gerust je gang.’
‘En de potagei, hoe moet het daarmee? De turf is op...’
‘Laat dat maar aan mij over. Ik heb m'n goede moeder zaliger