woordenrijkdom der sinjorenstad. Och, het bevalt hem kwalijk te Amsterdam - het is zo stijfdeftig, nondeju! En 't is bar zo vroom dat ze hier zijn, hoewel hun Carolusguldens niet te versmaden!
En dan zijn twee collega's, zwijg erover. Rembrandt, zo gesloten als een aarden kruik, een kerel die de toeback versmaadt, en de geneugten der volle pottekes. Die de godganse dag kreunt en steunt en toesjoer werkt, en zich tracteert op een paar gezouten haringen... En Lievens is niet veel beter, een knullige vent, mager als Jeronimus, bleek gelijk de geletterde dood, er kan nauw een lach op overschieten. En dat zegt te bezitten een pienter, jong wijfke! De tong brandt meester Jordaens in de mond Lievens te vragen, wie in den Hage tijdens zijn afwezigheid de honneurs waarneemt...
Neen, er wordt niet veel gesproken in de bouwkeet op de Dam, wél wordt er hard gewerkt. Jordaens en Lievens zijn meester over drie, vier leerlingen, vergevorderde jonkmans, ze nemen hun patroons heel wat werk uit handen. Rembrandt zwoegt alleen, slechts bijgestaan door Aert de Gelder, die een nimmer tanende werklust bezit. Zijn talent is groot, zijn bewondering voor het werk zijns meesters onbegrensd. - Niet éen die zo schildert als gij, meester Rembrandt, u is een tovenaar met verf!
Een tovenaar met verf... Vijf maanden heeft Rembrandt gesjouwd als een karrepaard, in forse gradatie uitgesmeerd zijn majesteitelijk visioen. Wit in alle tonen: grijswit, blauwwit, zilverwit en parelmoer, een geheimzinnig, zilverbroeiend schilderij, een dreigende onweershemel gelijk. Meester Jordaens is reeds begonnen aan zijn tweede doek, Jan Lievens terug naar den Hage, om mede te werken aan de wandschildering van het Huis ten Bosch, als Rembrandt's doek gespannen wordt in een boogvlak van de Burgerzaal. De Heren Burgemeesteren, die vol belangstelling waren voor het werk van zijn collega's, hebben ditkeer geen tijd, ze zullen wel eens komen kijken wanneer de gelegenheid daartoe is. Rembrandt verbijt zijn misnoegen. Zwijgend gaat hij naast Aert huistoe in de avond, die een grijze schemer weeft over het stille water van de Rozengracht.
Het werk is ten einde, het karwei is plat. Rembrandt gevoelt zich leeg en moe, hij zou kunnen slapen, dagen achtereen. Met slepende