Een kleurig toneel, bont en vol edele zwier. Voorop gaat de ruiterwacht, de sjerpen van rood, oranje en blauw breed om de heup geplooid. Ze zijn gewapend met pieken en hellebaarden, het blanke staal spat vonken in de zon. Achter hen marcheren in vertraagde pas de schout en zijn dienaren, strenge gezichten onder de bepluimde hoeden, op de voet gevolgd door den grijzen vaandeldrager der stad. Fier torst hij de rood-zwarte kleuren, de rode vaandelstok rust in een goudbestikte bandelier. In zijn voetspoor schrijden vier tamboers, zwaar roeren de trommen, het geluid bonkt tegen de gevels en kaatst terug in zwaarstappend geronk.
Dan opeens valt het geluid stil. Bazuinen schallen met koperen monden, uit de weg! Daar komen de Heren van de stadsregering, een lange stoet van deftigheid. Vooraan schrijden plechtig de Burgemeesteren, ernstige, zelfbewuste koppen, het hoofd gedekt met de brede, zwarte hoed, de hals omsloten door een wijduitstaande kraag. Namen worden gefluisterd, hoofden ontbloot, niet iedere dag ziet het volk zijn regeerders van aangezicht tot aangezicht... Achter hen komen de oudburgemeesteren, rimpelige tronies met zwaar omwalde ogen, grijze sikken en benen stijf van het flerecijn. Maar ze leven, ze genieten van de glorie, ze hebben er aan meegewerkt, Amsterdam omhoog te stoten tot de kroondraagster van Europa... Zij worden op de voet gevolgd door de leden van de Vroedschap, de tresorieren, de weesmeesters, de secretarissen, de klerken de boden - een lange stoet van zwart en wit, besloten door de nachtwachts in buizen van bombazijn, de ratel in de hand. Onder de doffe daver der kanons verdwijnt de stoet in een der zeven ingangen van het Stadhuis, waar in de grote Burgerzaal, Burgemeester De Graeff de feestrede zal uitspreken.
Wanneer de menigte zich verspreid heeft en teruggekeerd naar werkplaats en karwei, tikt het jongste lid der Vroedschap, Jan Bicker, tegen zijn roemer. Met klare stem zegt hij een gedicht van Heer Huygens, een ode aan de stichters van 's waerelds achtste wonder - den ouden hoveling is het vaerzensmeden toevertrouwd!
Sinjeur Bicker zwijgt. De Schout heft een goudgedreven roemer hoog, die omsluit de inhoud van een stoffige fles Bourgogne. Het edele werkstuk gaat van hand tot hand. - Op de welvaart van Amsterdam, mijne Heren, proost, proost, proost!