zijn gekomen, wijl Nicolaas Maes en Karel van der Pluym een eigen werkplaats hebben gesticht. Hij buigt zich over naar het blonde hoofd van den jongen Dullaert, dat teer en bleek en vrouwelijk staat op de witte flapkraag. - ‘Het effect is goed, Heiman, doch het karakter moet sterker. Schoon ge aardig dromen kunt met het zwarte krijt. Ga zo voort, jongen.’
Een vreemde knaap, Heiman Dullaert. Vreemd aan het wezen van Rembrandt. Toch gevoelt hij zich tot den jeugdigen Rotterdammer aangetrokken, de jongen heeft zoiets dromerigs over zich, iets van een dichter. Een peinzer, gelijk Titus, twee zielen die zich nauw aan elkaar verwant gevoelen, ondanks het verschil in leeftijd.
De les is ten einde; de leerlingen verdwijnen in de eigen werkplaats, gelegen naast het atelier van Rembrandt. Titus kijkt naar zijn vader, die zwijgend staat voor het venster, de handen op de rug.
‘Wat zijt ge stil, vader,’ zegt Titus opeens - het valt hem zomaar in. - ‘Ik luister naar de deurklopper, m'n jongen,’ geeft Rembrandt met zachte stem ten antwoord. ‘Ik vermoed, dat doktoor Bueno zojuist is binnen gekomen.’
Er glijdt een peinzende blik in de ogen van Titus. - ‘Is Hendrickje erg ziek, vader?’ vraagt hij angstig: het lijkt alsof hij bevreesd is de waarheid te vernemen. - ‘Niet zo héel erg, hoor,’ zegt Rembrandt glimlachend. Even wacht hij; dan, met een aai over Titus' krullen:
‘Houd je dan zoveel van Hendrickje, m'n jongen?’
‘Heel veel, vader...’
‘En hoe zou je 't vinden, indien Hendrickje ons een boreling schonk, een klein jongske of meidje?’
Titus kijkt zijn vader met grote ogen aan. - ‘Een boreling vader, zo'n héel klein kindje... Zou dat kunnen?’
Rembrandt trekt zijn zoon naar zich toe, hij omvat de smalle schouders met zijn sterke arm. - ‘Het zou kunnen, Titus, het zou misschien kunnen. En zou je er blijde mee zijn?’
‘Ik wel! Als ik er dan ook eens mee spelen mag, vader... Want die héel kleine borelingen slapen meestal...’
‘Hoe weet ge dat, Titus?’
‘Hendrickje heeft het mij verteld. Ze zegt dat kleine wichtjes pas groeien als ze slapen...’ O, Hendrickje heeft nog véel meer ver-