leest hij weinig gedichten, hij mist de tijd er toe. Als hij leest is het somtijds Ovidius, de Bijbel vanzelfsprekend uitgezonderd.
‘Houdt ge dan niet van boeken, meester Rembrandt?’
‘Ik kan ze verdragen, dat is al.’
‘Er schuilt toch veel wijsheid in...’
‘Een kunstenaar moet nimmer zijn wijsheid putten uit boeken en registers. Hij moet fantaseren en ordonneren, niet registreren. En hij moet daartoe in de leer gaan bij de natuur en bij God.’
‘Is dat voldoende?’
‘Ruim voldoende. Welk bloot schepsel boetseert zo schoon een bloem, een kind, een grijsaard? Wie kan de tinten van het avondrood mengen op het palet, zoals de natuur het doet?’
‘Maar daar is toch verstand bij nodig, meester Rembrandt!’
‘Neen. Met verstand benadert men Gods scheppingen niet. Met verstand kan men het grootboek lezen, niet de Bijbel. Met verstand kan men een verhandeling schrijven over de droogmaking van de Haarlemmermeer, het perspectief en de anatomie. Doch wie als kunstenaar schrijft, dicht en schildert dient te gevoelen, dat zijn schepping geen uitstalling van geleerdheid mag zijn.’ Rembrandt kijkt peinzend in het licht van de kaarsenluchter. - ‘Een gedicht,’ vervolgt hij langzaam, ‘een schilderij - het zijn illusies, dromen, dwangvoorstellingen, zo ge wilt. Laat ons oppassen, sinjeur Six, dat ons werk niet knarst van knapheid.’
‘Is in de kunst dan alles geoorloofd, meester Rembrandt?’
‘Alles dat warm, eerlijk en goed is, ja. Ik mag, indien ik 't kan, een kind schilderen dat wegzweeft in een wagen van spinrag, bespannen met louter paradijsvogels... Ik mag, als ik de kracht ertoe ontvang, een oude zwerver teruste leggen op een bed van rode rozen. Ik mag... ik mag alles, sinjeur Six!’
‘Zonder enige voorwaarde?’
‘Er bestaat slechts éen voorwaarde. Dat men niet half zal zijn, niet lauw. Want ge weet, dat de lauwen zullen worden uitgespogen.’
Jan Six weet het, hij bezit meer dan een koud verstand. Peinzend kijkt hij naar den schilder, die met gestrekte benen op een lage schabel zit. - Een merkwaardig man, Rembrandt van Rijn. Een groot kunstenaar, een eerlijk mens en lang geen vleier. Hoe ver weet Jan Six zich verwijderd van dit warme kunstenaarsschap, Jan Six die