Rembrandt kijkt haar vragend aan, de ernst van haar woorden treft hem diep. Jazeker, hij wist dat vader ziek was. Doch dat het zo ernstig blijkt, is hem geheel ontgaan. Hulpeloos heft hij de handen en vraagt dan fluisterend, waarom moeder den doctoor niet heeft doen roepen. - ‘Die is er al drie keer geweest, Rembrandt,’ antwoordt moeder Neeltje met een kleine glimlach.
‘En... en u hebt mij daar niets van gezegd .. .’
‘Ik wou je niet storen, jongen. Ik weet dat het je hindert, als er iets niet goed gaat. Doch nu mag ik je niet langer onkundig houden...’
‘Is er dan gevaar, moeder?’
‘Och gevaar... Doctoor Sibelius zegde, dat het nog lang duren kan met vader. Hoewel hij weinig hoop op genezing kon geven.’
Rembrandt slaat zich met de vuist tegen het voorhoofd. - ‘En ik, ondankbare hond die ik ben, zit hier met verf en inkt te morsen, alsof het heil van de wereld er vanaf hangt!’ Eensklaps dempt hij zijn stem. ‘Gerrit,’ zegt hij fluisterend, ‘je hebt het gehoord, kerel. Vader is ziek, en nu moet het hier stil zijn, vat je?’
‘Ja meester.’
‘Luister goed. Het zou kunnen gebeuren, dat ik het even vergeet. En dat mag niet, onder geen enkel beding. Nu draag ik jou op te zorgen, dat het zover niet komt. Begrepen?’
‘Nog niet heelemaal, meester...’
‘Welnu: als ik het waag met m'n handen aan de pers te komen, dan moet je me een stevige schop geven. Duidelijk?’
‘Ik zal er voor zorgen, meester!’
Moeder Neeltje glimlacht. - ‘Je bent en blijft een groot kind, Rembrandt,’ zegt ze met een milde glimlach.
In de werkplaats lopen Rembrandt en Gerrit op vilten muilen. De pers staat onaangeroerd, zijn acht houten armen smeken om werk.
Gelukkig komt er afleiding. Een jong kunstenaar, Joris van Vliet van naam, vraagt of hij reproducties mag maken naar Rembrandt's schilderijen. Hij toont Rembrandt een map etsen, ze zijn wat zwak, doch lang niet onverdienstelijk. Rembrandt stemt toe. Joris is een bescheiden jonkman, hij kent de beperktheid van zijn talent,