Ja waar, dat weet Rembrandt niet. - ‘Misschien op de Academie,’ oppert hij. ‘Ik was een jaar student.’
‘En ge hebt de studie verwisseld voor het penseel? Komaan, het doet mij deugd, dat ge de moed daartoe hebt gehad.’ Even strijkt hij met de hand langs het voorhoofd. ‘Ik geloof nu toch, dat ik u herken. Waart gij het, die tijdens een arretocht de op hol geslagen paarden tot stilstand bracht?’
‘Dat was ik, Mijnheer...’
‘Dan heb ik een grote verplichting aan u, meester Van Rijn. Mag ik u daarom verzoeken, mij te portretteren? Het zou een mooie herinnering zijn aan mijn Leidse studiejaren.’
Het is een grote eer, die Rembrandt te beurt valt, hij is er bijzonder mee in z'n schik. - ‘Dat wil ik heel graag doen, Mijnheer,’ zegt hij warm. ‘En wanneer u tijd hebt, zou ik meteen kunnen beginnen!’
De jonkman heeft tijd. Hij vertelt dat hij Amsterdammer is, waar zijn vader, Nicolaas Ruts van naam, een groot handelshuis drijft. Onderwijl maakt Rembrandt een schets van de kop: hij weet precies wat hij maken gaat. Het portret van een zwierig, toch beschaafde jonge man met slappe hoed en witte halskraag, gedaan in warme, gezonde kleuren. O, hij moet zijn uitbundigheid temperen, Rembrandt, hij begrijpt dat hij veel over het hoofd moet zien om zich te kunnen concentreren op dat, wat belangrijk is. En hij begrijpt tevens, dat een gezicht meer is dan een stuk vlees met ogen, neus en mond, en dat het meer om het karakter dan om de gelijkenis is te doen.
De jonge Eberhard Ruts wordt een graaggeziene gast op het atelier. Niet alleen dat Rembrandt zijn portret schilderen mag - hij heeft zich gul bereid verklaard ook voor Jan Lievens te poseren. Neen, geen tweede portret, maak er een genrestuk van, meester Lievens! Jan plaatst hem met een boek in de hand voor het vuur, dat in de ruwgemetselde schouw de kilte van de herfst moet verdrijven. Edele wedijver! Rembrandt en Jan zwoegen op hun werk, Eberhard Ruts maakt grappen en verklapt zijn amoureuze avonturen in de Academiestad in de verwachting, menig gepeperd staaltje schildershumor terug te ontvangen. Rembrandt echter verstaat