| |
10
MEESTER JACOB ISAACZOON VAN SWANENBURCH woont op de Breedestraat dicht bij het Stadhuis. Hij is een geacht Leids burger, welgesteld en deftig, men ziet hem niet aan dat hij het schildersambacht tot zijn beroep uitoefent. Als een man aan de andere kant van de veertig keerde hij na een verblijf van lange
| |
| |
duur in Italië naar Holland weerom, en met hem kwam zijn jonge vrouw, de ietwat schuwe Napolitaanse Marguerita la Cordona, de dochter uit een adellijk geslacht, tengevolge der vele oorlogen totaal verarmd. Was het Jacobs talent, dat haar verlieven deed op den afgemeten Hollander? Of was het iets anders? De oude Van Swanenburch, die het hoge ambt van burgemeester te verbinden wist met dat van schilder en kunstkoper, zat goed in zijn contanten. Meester Jacob kon zijn vrouw een onbezorgd leven bieden in het verre Leiden, dat te verkiezen was boven het roemloos vegeteren in Napels.
Hoe het zij, Jacob bracht zijn bruid binnen de wallen van de sleutelstad, zonder dat het schade deed aan de naam der Swanenburchen. En al waren er achterdochtige Leidenaars, die beweerden dat meester Jacob gemakkelijk als een voorbeeldig echtgenoot kon fungeren, omdat hij zijn wilde haren onder de Italiaanse hemel was kwijt geraakt - het bleef bij geruchten en gissingen zonder grond.
Een geacht burger, dát is hij. Een van de weinige schilders die de herberg mijdt en, een goed glas wijn niet versmadend, meer geneugten vindt in huis, dan in de luidruchtige samenkomsten der Leidse schildersbent in de befaamde herberg Het Goedt Inzicht, waar het fatsoenlijke Leiden van te gruwen pleegt. En toen het dan ook voor vader Harmen vaststond, dat Rembrandt met geen mogelijkheid van zijn plan om schilder te worden was af te brengen, had hij direct gedacht aan meester Jacob op de Breedestraat.
Schoon het heel wat voeten in de aarde heeft gehad, aleer het zover was. Kijk eens aan, je moet die dingen ‘goed overdenken. Jacob van Swanenburch is de zoon van een Burgemeester, die heeft daarom reeds een streep voor. Een hoog Heer heeft meer in de melk te brokken dan een eenvoudig molenaar. Hoeveel connecties heeft zo'n Burgemeester, hoeveel lieden die zich aan hem verplicht gevoelen. O, de oude Van Swanenburch is zo eerlijk als goud, doch allicht wil deze of gene hem een genoegen doen en bestelt een paneeltje bij zijn zoon... Zo gaat dat in diergelijke kringen: voor wat hoort wat! - Zie, dat zijn van die bezwaren van vader Harmen, ze zijn allicht het overwegen waard. Doch anders staat meester Van Swanenburch hem wel aan, beter dan Van Goyen
| |
| |
of Bailly, om van Adriaen van Tetroede en Joris Van Schooten te zwijgen! En als vader zich goed bezint, dan is de familie van Swanenburch nog in de permetatie met de Van Rijns, aangetrouwd vanzelf, maar het zou uit te zoeken zijn.
Die goeie vader Harmen, wat heeft hij een bezwaren opgesomd. Goed, hij heeft zich er tenslotte bij neergelegd, hij wil het verwijt niet horen, dat hij zijn zoon in een verkeerde richting heeft gestuurd. Ja, zo spreekt vader nu. Doch hij vergeet er bij te zeggen, dat moeder Neeltje hem de meeste argumenten uit handen heeft geslagen. Och, moeder is 'n eenvoudig menske, ze heeft geen geleerde praat over zich, maar ze heeft doorzicht. - Kijk eens, heeft ze gezegd, onze Rembrandt heeft geen hoofd om te studeren. Dwing je hem op de Academie te blijven, wat komt er dan van terecht? Neen, daar wist vader geen antwoord op. - Als ik zeg dat hij moet, dan móet hij! - Dat is vanzelfsprekend, een kind behoort zijn vader te gehoorzamen en ook Rembrandt zal dat doen. Doch dat is de kwestie niet, vader. Je kan hem zeven jaren laten studeren, maar dacht je dat die wetenschap beklijft? En dan zit je met een volwassen zoon in huis; zijn handen staan verkeerd, want werken, zoals zijn vader dat ken, heeft hij nimmer geleerd. En een jongen van in de twintig kan je niet meer gebieden zo of zo, die heeft een eigen wil, waar of niet?
Tja, dat kon vader niet ontkennen, toen híj even in de twintig was, was hij reeds gehijlikt! Maar moeder moet toch eens naar hem luisteren. Het zou wel eens kunnen zijn, dat Rembrandt over een tijdje in het schilderen óok geen lust meer heeft. Dat het een jongensgril is, ingeblazen door dien zoon van Lieven Hendricks. Die kan Rembrandt de kop gek hebben gepraat, dat jong heeft vermoedelijk een aardje naar z'n vaartje. En wat dan? Rembrandt is een eigengereid kind, een stille, je weet nooit wat je aan hem hebt. Moeten we dan wéer zeggen: Kom beste jongen, bevalt het schilderen je niet, zoek maar wat anders?
Neen, neen, zó zijn we niet getrouwd, vindt moeder. Rembrandt moet wel degelijk voor ogen houden dat het leven geen trik-trak spelletje is, dat is je wel toevertrouwd, vader! Wil je schilder worden, afgesproken. Maar dan zal je een goed schilder worden, niet zo een, waar er dertien van gaan in het dozijn. En dan gáat het
| |
| |
goed, dat zal je zien. Een ieder zoekt zijn eigen geluk, ook een kind, dat mag je niet in de weg staan, dat zou onverantwoordelijk zijn tegenover den Hemelsen Vader. En Rembrandt is in zijn hart een goed kijnd, niet lastig, niet lui, ze hebben weinig moeite gehad hem groot te krijgen. Nietwaar? Eerlijk is eerlijk, hij is heel anders dan Cornelis of Adriaen, vooral de laatste heeft nogal eens een scheve schaats geslagen. Een vriendje zus, een meidje zo, en je weet wat de gevolgen daar van zijn...
Die goede moeder Neeltje. Ze laat vader in zijn waarde, ze weet het zo te plooien dat vader Harmen bijtrekt. En dat bezoek dat Rembrandt brengt bij Jan Lievens, daar ziet moeder geen kwaad in. Zeker: zijn vader is een Vlaming, een vreemde kwant. Maar zijn vrouw Machteld is een net en proper wijfke, wat kan zíj er aan doen dat er geen weelde is in huis. Acht kinderen kosten wat, acht monden iedere dag vullen is een heksentoer. En nu heeft moeder gehoord, dat Jan zijn ouders flink bij staat, hij moet al aardig verdienen, zo jong als hij is. Weet vader, dat hij een schilderstuk verkocht heeft aan een der burgemeesteren? Zoiets moet je niet te min rekenen! Zoon Jan is een ijverige knaap, al lijkt het Moeder Neeltje dat de jongen in geen gezond vel steekt. Doch dat is geen wonder: Machteld is niet een van de sterksten, en in zo'n gezin zonder flinke hulp komt alles op de vrouw neer... Moeder spint haar man in een web van argumenten, hij kan er niet uit komen, hij gelooft dat het 't beste is indien Rembrandt z'n zin krijgt. Doch dan een net leermeester, geen herbergklant, geen hoerejager, een man waar je op bouwen kunt. Zeker, moeder heeft gelijk, niet alle fijnschilders zijn zo. Van de Velde is een nette oude baas, en meester Jacob van Swanenburch op de Breedestraat is zelfs zéer notabel...
En zó was het begonnen. Vader Harmen met Rembrandt op bezoek bij meester Jacob. Vader aan het uitleggen hóever ze nog familie van elkaar zijn, en dan komt het hoge woord er uit: - ‘Kan mijn zoon Rembrandt bij Uedele in de leer komen?’ De schilder kijkt bedenkelijk, nog een leerling erbij en hij heeft er reeds vier, het wordt allicht te druk voor zijn vrouw. En dan: heeft de jongen talent? Vader kan er niet over oordelen, maar als Van Swanenburch eens wil zien? Rembrandt toont zijn schetsboek,
| |
| |
zijn losse tekeningen en meester Jacob zegt zo en hum en strijkt almaar langs zijn Spaans baardje. Het lijkt Rembrandt alsof hij op een gloeiende plaat staat. Hij zou willen zeggen dat Jan Lievens ze goed vindt, en sinjeur Porrett. Maar hij kan geen woorden vinden, daarom plukt hij zenuwachtig aan de band van zijn wijde pompbroek. Meester Van Swanenburch kan zo gauw niet beslissen, er zit wel iets in dat werk, niet zo veel hoor, maar de vrouw spreekt ook een woordje mee. En alsof ze geroepen wordt komt juffer Marguerita binnen. Rembrandt behoudt zijn leven lang de herinnering aan een paar grote, fluwelen ogen in een ovaal gezicht, ogen die hem opnemen en dwars door hem heen schijnen te branden, - Aha, is dat weer een nieuwe leerling? Ze spreekt vlot Hollands, haar taal is geparfumeerd met een licht accent, ze zingt meer dan ze spreekt. Rembrandt kan geen woord uitbrengen, zijn mond trekt er scheef van, hij staat er bij als Joris Goedbloed. Juffer Marguerita buigt zich over de tafel, ze is vol belangstelling opeens. - ‘Zo, zijn dat zijn tekeningen? Maar dat is mooi gedaan, daar zit het leven in, vooral in de kop van dien ouden signore... En dat landschap in zwart en rood, ziet toch eens Jacomo, hoe goed dat is...’ En het is haar vast niet te lastig hoor, een leerling meer of minder komt er niet opaan, ze heeft goede hulp. Juffer Marguerita schenkt Rembrandt een haastige glimlach. En voor hij het weet maakt hij een linkse buiging, waarvoor zij hem beloont met een tikje van haar spitse vingertoppen op zijn blozende wang.
Meester Van Swanenburch is een man van de klok. 's Morgens te zes ure, wanneer het carillon van het Raadhuis zijn tinkelende klanken over de Stad heeft gestrooid, begint het werk. Rembrandt, als jongste leerling, moet eerst de maarte helpen in de keuken: water en hout aandragen, schoenen poetsen, aleer hij met zijn werk op het atelier kan beginnen. Doch wie denkt, dat hij meteen aan het tekenen of schilderen mag slaan, heeft het mis! Verf vrijven; urenlang achtereen de loper over de marmersteen halen, heen en weer, heen en weer, tot de verf zo zacht is als boter. Dan kwasten en penselen schoonmaken, paletten reinigen met terpentijn - dit alles afgewisseld met het doen van boodschappen. Betaalt vader dáar honderd gulden voor in 't jaar? Zelfs het lijmdrenken, pla- | |
| |
muren en glad schuren van de panelen (meester Van Swanenburch werkt bij voorkeur op paneel) is niet voor hem weggelegd, dat is werk voor Cornelis Vos, de leerling die op hem volgt en reeds een half jaar bij den schilder in huis is. Cornelis en Rembrandt slapen met de twee gevorderde leerlingen op zolder. Het wordt er dikwijls een gezellige boel, Rembrandt ontdooit werkelijk een beetje. Niet dat hij kans ziet alleen een lied te kwelen - bewaar me wat een stem - doch hij gevoelt de lichte en vrolijke sfeer weldoend rond zich hangen. Al plagen ze hem dat hij de kattebak moet schoonmaken, en dat hij zo verdacht in de gunst van Marretje staat: kwaad kan hij er niet om worden.
Hoewel hij toch ook veel vóor heeft. Dat is zijn schoolse kennis; dat zijn z'n rake opmerkingen het ambacht betreffende; en dat is al heel gauw zijn talent. Want al laat Van Swanenburch hem weinig doen, hij vindt de tijd tot het maken van een vlotte tekening, die de bewondering van de leerlingen kan wegdragen.
Meester van Swanenburgh krijgt hij zelden te zien. Die werkt gans alleen in zijn ruime schilderskamer op de bovenverdieping, hij mag niet gestoord worden, zelf door zijn vrouw niet. Het lijkt dat hij Rembrandt niet eens opmerkt, dat hij hem pas ziet als er een boodschap moet worden gedaan en wanneer er een klontje zit in de verf!
Een klontje in de verf, meester Jacob kan er van gruwen. Hij schildert zijn panelen dun en glad, er gaat geen druppel verf te loor. Zijn penselen en kwasten moeten immer bijzonder zacht zijn, fluweelzacht bijkans, hij schildert schier met schone handen. Rembrandt begrijpt dit niet. Als hij alleen maar penselen schoonmaakt, zitten z'n kiel en z'n haar vol verf, om van z'n handen te zwijgen. Meester Jacob echter komt even correct en schoon z'n werkplaats uit, als hij er in is gegaan.
Zo vergaan er een paar maanden. En op een winterdag, dat de donkerte vroeg invalt, roept meester Jacob hem bij zich in zijn werkplaats. - ‘Ik heb je nu een poosje aan je lot over gelaten,’ zegt hij met een klein glimlachje, ‘maar dat is nu afgelopen. Het wordt tijd, dat je begint te studeren.’
‘Studeren, meester?’ vraagt Rembrandt ietwat verbaasd.
‘Ja, studeren.’ Van Swanenburgh pakt een boek van de tafel en
| |
| |
geeft het zijn leerling in handen. ‘Beginselen der Perspectief of Doorzichtkunde’ staat in grote letters op het voorblad. - ‘Dit is het alpha en het omega der schilderkunst, dit boek moet je met aandacht doorwerken.’
‘Jawel, meester Van Swanenburch.’
‘En nu het stil is in de werkplaats, heb je een mooie gelegenheid om flink met tekenen te beginnen. Heb je er zin in?’
‘In tekenen? Graag meester,’ antwoordt Rembrandt gretig.
De schilder wijst op een verzameling gipsafgietsels: koppen, handen en voeten, dode dingen zonder ziel. - ‘Hier begin je dan mee. En wanneer je iets klaar hebt, laat je het mij zien. Begrepen?’
‘Ja meester,’ zegt Rembrandt stroef. Eerlijk: hij had het zich heel anders voorgesteld. Hij wil tekenen, vrij naar de werkelijkheid en niet die dingen van gips... Het is alsof Van Swanenburch zijn weerstand voelt. - ‘Kom eens hier,’ zegt hij met zijn kalme stem. Hij wijst op een schilderij, dat in een gladde zwarte lijst aan de wand hangt, het is de voorstelling van een ruim plein, gestoffeerd met tientallen kleine figuurtjes. ‘Dit is het Sint Pietersplein te Rome,’ vertelt Van Swanenburch. ‘Dacht je dat ik dit had kunnen maken, indien mijn vader mij destijds niet grondig de regels der doorzichtkunde had bijgebracht?’
Rembrandt kijkt belangstellend naar de schilderij. Het is zoals zijn maker: precies, ordelijk en netjes. Er ligt geen vuiltje op de straat, alles is zo keurig en schoon alsof het plein vooraf een grote schoonmaakbeurt heeft ondergaan. En alles is zo strak en recht op het paneel gebracht, de kolommen staan als waskaarsen in de rij en de koepel van de Sint Pieter lijkt eer met een passer dan met een penseel geschilderd... Och, Rembrandt is nog jong, hij vindt het werkelijk knap gedaan. Doch het doet hem niets, hij blijft er koud onder.
Hemeltje, wat was dat anders toen hij het Laatste Oordeel van Lucas van Leyden mocht zien. En het landschapje van Joris van Schooten, dat hangt bij sinjeur Porrett. Dat maakte iets wakker diep binnen in hem, daar werd hij zo vreemd roerig van, net of er een vuurtje in zijn lijf ging branden. En als Rembrandt blijft zwijgen, vertelt Van Swanenburch dat hij het paneel uit Italië heeft meegebracht, een herinnering en een afscheid aan tien heer- | |
| |
lijke jaren. O, de meester is verrukt over de Italiaanse schilders, die kunnen meer dan de Hollanders, die kunnen alles. En die prachtige luchten daar, en de geweldige bouwwerken... Kolommen en trappen van puur marmer, timpanen met beelden, koepels van een geweldige spanwijdte, kom er in Holland eens om! Van Swanenburch, stevig op zijn stokpaard, raakt niet uitgepraat over de Italiaanse wonderwereld. Och, och, wat is Holland daar een armzalig landje bij, klein en mistig en om de dag regen. Het is nu vier jaar geleden dat hij uit het Zuiden kwam, en in die tijd heeft hij nimmer éen Hollands landschap, éen Leids bouwwerk kunnen schilderen. En dat zegt wat voor een geboren figuurschilder, zoiets spreekt boekdelen. Steeds gaan des meesters gedachten terug naar Rome, Venetië en Napels, ja hij prakkiseert er over terug te keren tot de immer stromende Italiaanse bron...
Rembrandt, alleen met den meester in het schemerige atelier, luistert met aandacht. Van Swanenburch méent wat hij zegt, hij is een waarachtig man. Zijn woorden rijgen zich aaneen tot rhetorische zinnen - Rembrandt moet opeens aan professor Heinsius denken. Die sprak ook zo verheven en plechtig, ieder woord was een klemmende bevestiging van een niet te weerspreken feit. Tersluiks kijkt hij naar het strakke Sint Pietersplein, het is zo schoon, zo proper, zo leeg, ondanks de vele figuurtjes. Dorst hij nu zeggen wat hij denkt! Dat schilderen geen wetenschap is die men leren kan uit een boek. En dat het er, zoals die goede Porrett zei, in 't geheel niet opaan komt wát men schildert, doch dat het hoe de hoofdzaak is. Schilderen is toch iets anders dan elk steentje, elke dakpan precies en natuurgetrouw nabootsen, schilderen is, naar Rembrandt's mening, herscheppen, het onzichtbare vasthouden voorgoed...
Het is moeilijk, als je jong bent, tegen een ouder man te opponeren. En Rembrandt zou er de woorden ook niet voor vinden. Hulpeloos staat hij in de ruime schilderskamer, waar de duisternis nu zwaar door de vensters komt zakken. Met een spaan uit de haard ontsteekt meester Van Swanenburch een kaars, hij is in een goede bui, hij vindt Rembrandt een gewillig leerling. Ach, het is aangenaam als een man zijn wijsheid kan luchten zonder tegenspraak, dat streelt het zelfgevoel, men bemerkt de eigen kleinheid niet. Als meester Jacob van Swanenburch geheel is leeggepraat
| |
| |
gaat Rembrandt heen, het boek over de Beginselen der Perspectief of Doorzichtkunde stijf geklemd onder de arm.
|
|