Chrysanten(ca. 1938)–Jef Mennekens– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 31] [p. 31] Hoe? Wij weten, Vriend, dat God in ons is, maar dat wij sterven moeten, en dat ons arme lijf vergaat; maar hoe 't na 't leven met ons staat, en of wij juichen, of wij boeten om 't geen wij deden hier beneên, weet geen. Wij zoeken, Vriend, geheel ons leven, naar God, den onbegrepen, aldoor, bewust of onbewust; Hij kan, zoo machtig toegerust, 't plan van ons daden koel doorstrepen en spaart éen enkele op dat veld die telt. Soms vinden we in het hoogst verrukken, den God, dien wij ontberen; dan straalt in ons het schoonste licht; maar 't schuift voorbij, en 't loom gewicht der eenzaamheid zal weer ons deren; hoe zal het zijn wanneer de dood ons noodt? [pagina 32] [p. 32] Ons arme lijf krijgt de aarde weder. God, die uit ons zal deinzen, neemt met zich zelf ons wezen mee. Wat wordt dit wezen in de zee, de oneindige zee van zijn gepeinzen? Waar blijft, na 't uiterste oogenblik, ons Ik? Vorige Volgende