De bloeiende tuin(1930?)–Jef Mennekens– Auteursrecht onbekendGedichten voor klein en groot Vorige Volgende [pagina 134] [p. 134] Spruiten in de sneeuw. Op lange stekken en met lange, slappe bladeren, staan in de sneeuw, de winterkoolen, en wachten. 't Zijn kreupelen op stelten, die haveloos en slordig, met luie lappen aan hun lijf, vergaderd staan op 't witte veld. Er zijn er veel, en veel ellende dragen zij, de meesten eenzaam en gelaten; enkelen kaarsrecht; die hebben nog hun trots bewaard. Alhier, aldaar, buigt een, die innig droef moet zijn, zich angstig naar een andre, al even droef en bang als hij, en vraagt hem wat hij zelf niet weet. Wie heeft ze hier geleid, wat heeft men hun beloofd; hoe lang zal het nog duren eer het verwachte komt? Daar zijn er die, verlaten van de hoop, geknakt, ten gronde zijn gebukt, half in de sneeuw verdwenen. Voor hen is 't wachten uit. Er valt aldoor zeer fijne sneeuw, die achteloos en licht, hun kop en schouders tooit, maar niets geeft om hun leed. Vorige Volgende