De bloeiende tuin(1930?)–Jef Mennekens– Auteursrecht onbekendGedichten voor klein en groot Vorige Volgende Droom. Een wassen lucht. De zwart getakte boomen staan bezij de grijze baan. Geen zucht. Geen laatste wapprend blad. Alleen het naakte, zwart gewei der takken in de wassen lucht, en stilt en roerloosheid en droomerij. Tot droomen stemt de dag. En wat voorbij is, komt terug in mijn gedachten, terwijl de lucht, de zachte wassen lucht den weemoed van het heengegane wil verzachten. Ik zie de boomen, die ingetogen zwijgen, verblijd daar op de toppen van de twijgen, de botten staan te wachten. O schoone zekerheid, die zij verwachten! In mijn verbeelding springen, berstend van sap en vol jolijt, de knoppen open; bleeke blaadjes dringen [pagina 130] [p. 130] gepijpt naar voren om nieuw licht te zien, en duizend vogels zingen, daar nu het frissche wonder mag geschiên, het wonder van de boomen, die bezij de baan, verrukt, in lenteluister staan! Wees stil, mijn hart; het is nog niet de tijd; de laatste zwaluw is al lang gevlucht, en in de roerloos wassen lucht, staan zwart getakte boomen, berustend zacht te droomen, tot winterweder voorbereid. Vorige Volgende