De bloeiende tuin(1930?)–Jef Mennekens– Auteursrecht onbekendGedichten voor klein en groot Vorige Volgende Het ploegend paard. Van op den heuvel in een weelderige wei, kunt gij de glorie van den Mei, de heerlijkheid der glooiende landouwen bewondrend overschouwen. Met breede hand omlijnd, de velden met het koren, waarvan het zachte groen alom zich openbaart; terwijl de lerken juublen, in het glanzend licht verloren, vertoont zich hier en daar nog 't bloote bruin der aard. Daarover traag bewegen, door geen zorg of last te storen, het rustig traag bewegen van een ploegend paard. En grootsch de velden langs de slingerende wegen, die onder 't weidsche licht gaan weidsche verten tegen, waar bruin en groen geboomt, voor 't lentefeest herboren, de jonge vreugde viert van 't feestelijk geblaart. Het ploegend paard gaat rustig over de landouwen, gaat met denzelfden stap als dien waarmee het keert, en langzaam volgt de boer, met rustig zelfvertrouwen, dat hagel, wind en storm en zonnebrand trotseert. Hij gaat met boven hem den hemel en de lerken, vertrouwend op den oogst dien de aarde voorbereidt, wel wetend dat een kracht van boven hem zal sterken, hem die zijn paard ten ploeg met lossen teugel leidt. [pagina 106] [p. 106] En ploegend paard gaat rustig over de landouwen, traag over 't bruin der aard, met breede hand omlijnd, en snuift de goede lucht, terwijl wij overschouwen het glooiend land en zien, hoe landschap 't paard verkleint; maar groot is 't paard, en groot bedrijf van mensch en dieren, hier onder heerlijk licht dat weerkwam met den Mei, 't bedrijf dat de aard bevrucht, en ons de vreugd laat vieren van leven, met de lerken boven veld en wei. Vorige Volgende