De bloeiende tuin(1930?)–Jef Mennekens– Auteursrecht onbekendGedichten voor klein en groot Vorige Volgende De postbode. Met zijn dikgebuikten zak, op zijn rug een lijvig pak, komt hij, vlug van schreden, ginder aangetreden. In dien zak, brief, boek en krant, heel wat brieven in zijn hand; op zijn neus, een bril te paard. Zoo is hij een wereld waard. Met die vracht - zijn levenslast, bij sneeuw of regen soms zijn kruis, last die met de jaren wast - gaat hij flink van huis tot huis. Ieder bus is hem vertrouwd; deze is jong en gene is oud; de eene klein en de andre ruim; die is koppig, die heeft luim. Deze wil de krant niet slikken: tijdverlies; hij wringt ze er in; gene doet het zonder wikken: dat is tijdgewin. [pagina 105] [p. 105] Hoe dichter bij het end, hoe lichter wordt de vent. Maar op 't einde van zijn reis, komt hij niet aan 't paradijs, want hij moet, met frisch gemoed, of per tram, ofwel te voet, op 't kantoor - o vreugd, o kwalen! - weer een versche vracht gaan halen. Vorige Volgende