De bloeiende tuin(1930?)–Jef Mennekens– Auteursrecht onbekendGedichten voor klein en groot Vorige Volgende Nog een tweespraak. Wel, Pieter, hebt ge zoo'n verdriet? vertel, is er iets ergs gebeurd? Ei mij! Waarachtig, ik verschiet; wie heeft u zoo beslijkt, besmeurd? - Raadt gij het niet? - Vielt ge in de goot? - Gevallen? Neen, 'k mistrapte niet. 't Is erger, man, - Spreek op! - - Daar schoot zoo'n duivelsch monster langs me heen, zoo'n tuig dat dier noch mensch ontziet. - Een schuimend paard op hol? - Wel neen. Een tuig, dat kilometers vreet, met gloeiende oogen in den nacht. - Een auto? - Tijd is 't dat ge 't weet. Welnu, een auto heeft me dit gebracht. - Dat is gemeen! - Helaas, ik dacht mij te verzetten in de kinema; de centen kreeg ik van papa. Blij lijk een vogel in een korenveld, kwam ik op straat gesneld; ik danste van de pret, maar pas was ik den hoek om, of, helaas, [pagina 96] [p. 96] was mij het ongeluk de baas. Daar lag, naast het trottoir, een waterplas. - Ho, ho! - Een vuile waterplas, vol zwarte modder. Argloos, licht van voet, loop ik voorbij. Eer ik 't vermoed, komt achter mij, in dolle haast, een auto, vliegt door dien plas en spuit het water in mijn aangezicht. Ik sta verrast, en na een poos, bekijk mezelf. Van top tot teen ben ik besmeurd. Beschaamd en boos, sta'k onbeslist en voel me alleen. Ik trek mijn zakdoek uit mijn zak, wrijf over neus en wang en mond. Hoe vettig, foei: mijn beste pak! Zie 'k er niet uit als een verdwaalde hond? - Als ik de waarheid zeggen moet, het staat niet fraai. - Bespot mij maar. Ik ga naar huis met zwaar gemoed. Mama zal kijven, dat is klaar. 't Plezier is naar de vaantjes. - Hoe? Wel neen! Het is een klein malheur. Gij staat hier, Pieter, voor mijn deur. kom binnen. - 'k Durf niet. - Toe! Met spons en water maken wij u rein; de kachel doet de rest; weldra zult gij alweer de nette Pieter zijn, en, luister, 'k ga met u dan naar de kinema. Vorige Volgende