De bloeiende tuin(1930?)–Jef Mennekens– Auteursrecht onbekendGedichten voor klein en groot Vorige Volgende Sneeuw. (Tweespraak) 'k Houd van de sneeuw. - Wat zegt ge? - Dat ik van de sneeuw houd. - Sneeuw is nat en koud. - Maar mooi. Ze is blank en licht. komt uit den hemel, dwarrelt, danst; de vlokkjes zijn als bloempjes, 't zicht der velden wordt iets heerlijks; 't glanst en schittert overal. - Dat is praat van dichters. Kijk maar eens de straat, wanneer de sneeuw daar wak te smelten ligt. 't Is alles vies en vuil. Trap daar maar door: bij iedren stap zinkt ge in een kille voor. Houdt gij van natte voeten? - Wat een vraag! - Sneeuwwater dringt door 't beste leder, en bijt het boos kapot. - De schuld van 't zout! - O ja, van 't zout! Ik hoor nog 't scherp geklaag, 't gejank der honden in het sneeuwig weder. Dat zoutig vocht, verraderlijk en koud, is voor hun arme pooten... - Spreek! - Een plaag! - Ik geef het toe. - Ha, ha, gij geeft het toe? [pagina 94] [p. 94] - Wel ja, maar sneeuw is niet voor honden. - Toch bij de boeren niet voor kalf en koe, en 'k zag nog nooit een geit gebonden te midden van een sneeuwveld. - Lach maar vrij. 'k Verdraag zeer goed uw spotternij. De sneeuw, mijn vriend, is voor het menschenkind, dat jong van hart en geest, de sneeuw bemint. - De sneeuwvreugd, lieve hemel! - Ja, de sneeuwvreugd. Sneeuwman, dik van lijf, pijp in den mond, en buiten kijf een burger welgedaan in uw bedrijf, plomp met een oude mand als hoed getooid, lang zult gij leven in de gloria! - Jawel, totdat het dooit. - En dan de sneeuwbal! Hebt gij ooit zoo'n pret beleefd als die van 't sneeuwgevecht? Wij, jongens, zijn daarbij zoo echt onszelf. Wat van de glijbaan dan gezegd, de glijbaan, glimmend, spiegelglad, goedkoop plezier (wat hebt gij meer vandoen?) voor 't kind van den buiten als 't kind van de stad; arm of rijk, het drage klomp of schoen? - Bravo, dat's wel gesproken. Blaas wat uit. - Ik weet nog meer en moet geen adem halen. - Laat zijn, daar 's Frans. Frans - Goe'n dag. He, wat beduidt die ernst? Jan. - Wij hebben 't over kwalen en voordeel van de sneeuw. Ik zei dat sneeuw verdrietig is, een plagerij. Piet. - Ik zei dat sneeuw de naakte velden siert, de zwarte boomen kleedt in 't wit. - Dat zij een ijskoud bad aan onze voeten geeft. - En dat de jeugd van vreugde giert, vuur in de wang en in haar leden heeft bij al 't genot. - Ik sprak nog niet van de arme lui, hun zorg en hun verdriet. [pagina 95] [p. 95] - Ik sprak nog niet... Frans. - Houd op. Ik weet genoeg. Gij hebt gelijk en gij hebt gelijk; de sneeuw is wit en de sneeuw is slijk; van sneeuw komt er pret, van sneeuw komt er leed. Zoo is het ook met den regen; regen is een plaag, maar ook een zegen. Komt! 't Is tijd om het kibblen te staken. De sneeuw is daar! Wij gaan ons vermaken! Vorige Volgende