De bloeiende tuin(1930?)–Jef Mennekens– Auteursrecht onbekendGedichten voor klein en groot Vorige Volgende De straathond. Hij leeft van vrijheid en van avonturen. Hij 's onbezorgd; veeleischend is hij niet. Hij vraagt een knaagbeen in de morgenuren, dat de eene of andre vuilnisbak hem biedt. Geef hem 't gezelschap van berooide honden, om 't even waar, om 't even welke soort. Trouw is hij niet. Hij voelt zich nooit gebonden, maakt steeds weer kennis, lijk 't bij blaffers hoort. Hij ziet altijd een kans om wat te keffen en snuffelt overal wat achteloos. Om dartel weg zijn pootjen op te heffen vindt hij altijd een boom, een steen, een roos. Waar slaapt hij, waar? Gij moet het hem niet vragen. Hij draagt het zich niet aan. Hij houdt geen boek met ‘souvenirs’ uit zijn vervlogen dagen. Hij weet niets meer, eens achter genen hoek. De weemoed kan den stumperd niet bereiken, want droef gemijmer is maar tijdverlies. Verstrooiïng is hij niet voor tamme rijken; van al te mooie dingen wordt hij vies. Gij moet hem in uw prettig huis niet nemen een nest hem geven, beetjes, goed en veel. Hij 's niet gediend met vleien en met fleemen, en doet geen oogenblik sentimenteel. Beproef't. Maar zet uw straatdeur nimmer open: 't Onnoozel dier, hoe lekker ook onthaald, denkt niet eens na, maar zet het op een loopen, daar hem geen schat zijn vrijheid ooit betaalt. Vorige Volgende