De bloeiende tuin
(1930?)–Jef Mennekens– Auteursrecht onbekendGedichten voor klein en groot
[pagina 61]
| |
Netjes heeft het Pier gevouwen.
Nu, met opgestroopte mouwen,
zit ons Pierken, een, twee, drie,
voor het kuipken op zijn knie.
Hei! Het scheepje drijft op 't water,
t Zusje drentelt naderbij.
Zie ze zitten, zij aan zij.
Wat een lachen, wat getater!
Kinderspel is gauw gedaan.
't Wordt een plassen en een pletsen,
't wordt een dretsen en een kletsen;
't kleine boot jen is vergaan.
Maar om al dien boozen regen,
zijn matroosjes niet verlegen.
Gichlend plonzen zij maar toe.
't Einde zei de lieve Moe,
toen zij onzen natten Pier
duchtig schudde om dit plezier.
|
|