| |
| |
| |
[XVIII]
Ik word ontvangen in een ouderwetse salon met zeegroene stoelen, een divan en twee fauteuils onder hoezen verborgen. Er staat een theetafel waarop een zilveren servies en aan de muur hangt een geschilderd portret van een baby, proto-type interieur van een provinciaals, niet meer jong echtpaar in goede doen.
Hij neemt het woord ‘mijn vrouw en ik zijn werkelijk benieuwd wat de reden van uw bezoek is. Geen collecte voor een of ander liefdadig doel, geen vragen om werk zoals u mij telefonisch hebt meegedeeld, wat rest er dan nog?’
Ik zwijg, van al de zinnen die ik in die vierentwintig uur uit m'n hoofd heb geleerd is er niet een meer over, dus zeg ik meteen ‘het gaat om Pierre.’
Over haar heen kijken ze elkaar aan, bijna gelijktijdig alsof 't afgesproken is zeggen ze ‘wij weten niet over wie u 't hebt.’
‘Ik bedoel mijn zoon, ik heb hem verloren in juni 1940, hij lag naast mij onder een boom, toen kwam er luchtalarm en iedereen vluchtte, ik wilde hem meenemen maar hij was weg en ik heb hem nooit teruggezien. Natuurlijk heb ik alles gedaan wat menselijk mogelijk was om hem te vinden maar een jaar of wat geleden heb ik het opgegeven. Vrienden waren namelijk van mening dat de negatieve resultaten van mijn pogingen er wel duidelijk op wezen dat hij dood was. Of ze dit gezegd hebben om mij ervan te weerhouden nog verdere stappen te ondernemen?’
De man en vrouw kijken elkaar weer aan, er ligt iets vragends in hun blik.
‘Hij zou nu zestien jaar zijn, de leeftijd van uw zoon, ik veronderstel tenminste dat het uw zoon was die met u in Roscoff lunchte.’
| |
| |
De man die met zijn handen op de rug voor de theetafel staat alsof hij het zilver tegen haar beschermen wil, gaat nu naast zijn vrouw op de divan zitten. Hij legt zijn arm zo, dat zij haar hoofd er tegen steunen kan. De koekoek komt uit zijn klokkehuisje en koekoekt verkeerd.
‘Hij lijkt zo veel op mijn moeder en op mijn oom, dezelfde dunne vingers, dezelfde mond en dat lachen, daarom heb ik u mijn kaartje gegeven. Is het uw zoon Mevrouw, het is een onbescheiden vraag, maar hebt u dit kind gebaard, bent u zijn werkelijke moeder?’
Hij zegt ‘het is ons kind,’ staat op en opent de deur ‘ik hoop dat ik u voldoende heb ingelicht.’ Zij roept hem en fluistert iets in zijn oor, misschien zegt ze wel dat hij niet unfair moet zijn, want hierop sluit hij die deur weer.
‘Dit was onze zoon,’ zegt zij en wijst naar het schilderij ‘toen hij drie jaar was is hij aan kinderverlamming gestorven.’ Hij knikt, de herinnering schijnt hem pijn te doen.
‘Ik kon geen kinderen meer krijgen en we hebben toen een baby van een jaar officieel geadopteerd.’
‘Waar hebt u hem vandaan gehaald?’
‘Hij was een pupil van de staat, een naamloze, een oorlogsslachtoffertje zoals er duizenden waren.’
‘Maar hij heet Pierre, hij was van mij, hij is nog altijd van mij.’
‘En zijn vader?’
Waarom zou ze liegen ‘die was getrouwd en heeft hem niet erkend.’
Hij zoekt tussen de in rood met goud versierde boekbandjes die achter glas staan naar iets wat hij niet vinden kan. Een wetboek misschien?
‘Hebt u zijn geboortebewijs?’
| |
| |
‘Niet hier, ik kan het aanvragen, dan heb ik het binnen een week.’
‘Maar wat wilt u nu eigenlijk, uw vermeende rechten laten gelden omdat onze Alain in uw verbeelding op uw moeder en oom lijkt?’
‘Als u van mening bent,’ zegt zij ‘dat het heus uw Pierre is geweest die wij gekozen en verzorgd hebben alsof het onze eigen zoon was en die door de liefde die wij hem gegeven hebben en hij ons teruggeeft helemaal ons kind is geworden, dan kunnen wij u natuurlijk niet tegenhouden te doen wat u nodig acht.’
‘Wat een nonsens,’ zegt hij en kijkt zijn vrouw woedend aan ‘je zou die dame nog tot procederen brengen. Alain draagt mijn naam. En hiermee is ons onderhoud afgelopen.’
‘Ik wil de jongen zien.’
Hij pakt mijn polsen vast, zijn handen zijn breed en hard.
‘Charles,’ roept zij, maar ze kan mij niet losmaken uit zijn greep ‘Charles je doet Mevrouw pijn. Laten we haar liever even meenemen naar Alains kamer, waarom zouden we hem voor haar verborgen houden, kom Charles wees redelijk.’
Wie van de twee had hij op dit ogenblik willen doden, zijn vrouw die partij trok voor de indringster, of mij? Een moord, wat is één moord in een mensenleven? Ga gerust uw gang Mijnheer Charles, ik ben bereid in het huis van mijn zoon te sterven. Laat u mijn polsen los om een revolver te halen? En als u ernaast schiet of de baby op het schilderij raakt? Lach ik of huil ik? Dag zeegroene divan en boekenkast met glazen deurtjes. Ik groet u. Ik groet u ook Meneer en Mevrouw uit St. Pol de Léon.
| |
| |
Adieu Pierre, kind van een latente moordenaar. Ik loop rechtop de kamer uit, de vrouw gaat naar de theetafel toe, telt ze de zilveren stukken? De man hypnotiseert mij in de rug. Ik keer mij niet meer om, zelfs niet wanneer ik het huis verlaat en een stem hoor die roept ‘wie was er toch op bezoek, Moeder?’
Het antwoord kan ik niet goed verstaan, wel hoor ik lachen, gemakkelijk lachen waarin pret en spot.
‘Mijn collega heeft een ander beroep gekozen, ik hoop van harte dat ik mijn voortreffelijke voorganger tot uw genoegdoening zal kunnen vervangen.’
‘Nee,’ roept Sophie vanuit haar bed ‘wat betekent dat, dacht je soms dat ik jou in huis zou willen hebben, dat ik voor jou de tafel gedekt heb?’
Ze zet het toestel af en probeert zich te herinneren wat het laatste gebaar van haar liefste is geweest en of hij haar eigenlijk wel gewaarschuwd heeft dat hij niet meer terug zal komen. Er is geen teken afgesproken voor een afscheid voor eeuwig, wel heeft zij gemerkt dat hij gisteren voortdurend zijn rechterhand op zijn hart legde. Het heeft hem dus leed gedaan haar te moeten verlaten, genoodzaakt te zijn een onvergetelijke periode van zijn leven te moeten afsluiten.
‘Waar is je televisie?’ vroeg ik toen ik bij haar kwam.
‘Geruild voor een wasmachine.’
‘Als die maar niet met je begint.’
Ze antwoordde dat ze nooit meer zo'n toestel in huis wilde hebben, dat ze ook een radio gekocht had en zich oefenen wilde om Beethoven van Mozart en Pijper van Andriessen te kunnen onderscheiden. Haar eerlijkheid haar eigen hiaten te erkennen trof me steeds weer.
| |
| |
‘O ja, en een nieuwe auto.’
‘En dat alles van de opbrengst van dat oude toestel?’
‘Neen, hij heeft me geld nagelaten voor wat ik voor hem heb gedaan.’
‘Zo'n minnaar vind je nooit meer,’ zei ik.
Heeft ze die liefde bewust beleefd omdat ze iets bereiken wilde wat onbereikbaar was, of volkomen onbewust als een accessoir van haar eigen ik?
Sophie en Zus op enkelbreuk, beiden in de omgang volkomen normaal, Sophie met een imaginaire liefde waarvan alleen een aversie voor televisies is overgebleven, Zus met een zoon die haar vreemd bleef en een adoratie voor vogels die door hun vlucht haar ondergang op hun geweten hadden, en ikzelf met zelfmoordpogingen en het geloof dat het bijten in een appel de onrust van mij zou kunnen wegnemen.
Sophie heeft haar zin gekregen. We gaan samenwonen in Oma's huis. Daar is ruimte, daar lopen we elkaar niet in de weg. Na mijn bezoek aan St. Pol de Léon heb ik mijn kuur onderbroken en in Parijs het een en ander geregeld. Want ik wilde terug naar Nederland, niet voorlopig maar voor altijd. In Den Haag zou ik zeker werk vinden, ik had er genoeg van om twee maanden dit en drie maanden dat te doen en uren over de vertaling van een zin te zitten suffen die dan op 't laatste ogenblik door een betweter van de uitgeverij nog werd veranderd, of troepen toeristen per metro in de late avonduren en de nacht door Parijs te begeleiden om de volgende ochtend van de eigenares van een obscure bar, die zij nodig moesten bezoeken, mijn procentengeld in een condoom te ontvangen. Een baan wil- | |
| |
de ik hebben die mijn dag zou vullen, dus volgde ik een stoomcursus voor secretaresse en solliciteerde.
Ik maak voor Sophie een paar kamers in orde, behalve de tv heeft ze nu ook haar bed verkocht om die onfortuinlijke souvenirs kwijt te raken. We moeten wel even aan elkaar wennen, ze weet dat ik afkerig ben van gezelligheid, dat ik van geordende onorde houd terwijl zij tot bezeten toe netjes is, rechtzet wat zij denkt dat ik scheef gezet heb, mijn asbakjes ledigt waarin peuken die mij dierbaar zijn, en vernieuwt wat in haar ogen niet meer in het heden past. Ik bemerk nu pas hoe behoudend en in zekere zin spaarzaam ik eigenlijk ben, een eigenschap die ik van mijn franse moeder heb meegekregen. Ik kan een uur zoeken naar een oude rasp die zij weggegooid heeft om er een modern toestel voor in de plaats te hangen. Ik wil een hond hebben, ik krijg behoefte aan iets dat mij volgt, zij wil geen hond in haar auto en waar moet hij dan blijven als we samen op stap gaan? Ik geef veel toe tot behoud van de vrede. Tenslotte zijn het allemaal details waarover we redekavelen, het verplaatsen van een lamp, valt een tafel vol boeken en schrijfgerei onder afdeling rommel, ja zegt zij, neen zeg ik. Ik mag de vaat niet meer wassen want voor afspoelen geeft zij mij een onvoldoende, wat, mag ik nu zelfs niet meer in Oma's keuken komen, maar in mijn hart ben ik er blij om want ik haat dit soort bezigheden.
Sophie kookt met liefde dus voortreffelijk, we eten te veel. We leveren geen bijdragen voor de moppentrommel ‘Onder Vriendinnen’ want als we samen kleren kopen dan kijken we met een openhartige blik en onze wederzijdse raadgevingen zijn verstoken van alle afgunst. Ze draait steeds lang voor de spiegel want ze wil zich niets aanschaffen dat het volgend jaar te kinderachtig zou kunnen zijn,
| |
| |
ik heb moeite haar aan 't verstand te brengen dat zoiets ons heus niet zal overkomen. Overigens is zij geen modeverslaggeefster meer maar beantwoordt brieven van lezeressen die in een socialistisch vrouwenblaadje hulp vragen voor huishoudelijke- en huwelijksaangelegenheden. Doordat frans mijn moedertaal is, word ik in los dienstverband (los, vanwege mijn leeftijd) op een ambassade aangenomen. Een respektabele juffrouw, goed gekleed, met strakke b.h. (de jonge meisjes hebben dansende borstjes) zorgvuldig gekapt en opgemaakt, korrekt en vriendelijk tegenover iedereen, zonder verder vriendschappen te sluiten. Een aanbevelenswaardig bestaan. Ik ben dus alleen 's avonds en de weekends thuis en nu pas kan ik de zorgzaamheid van Sophie volledig appreciëren. Ze behandelt mij een beetje als haar grote dochter en ik laat het me welgevallen.
Twee tierige dametjes van middelbare leeftijd ‘sommigen nemen jullie een stel uit morele misère tot elkaar gekomen,’ heeft Evelyne wat haperend overgebracht.
Pop II houdt er een eigen filosofie op na, ik had het nooit achter haar gezocht, ze zegt niet wat ze denkt en ze denkt niet wat ze zegt. Ze zegt bijvoorbeeld niet: nu je met Sophie woont blijf je eindelijk van mijn Philip af.
Philip blijft van me af, wees gerust Pop II. Als je toch eens naar me zou willen luisteren, iedere keer als ik over hem begin doe je of je niets begrijpt maar als jij het over hem hebt vind je het vanzelfsprekend dat ik er op inga: zijn zuinigheid op het gierige af tegenover jou en je dochters, het harde werken dat hij niet opgeeft al raadt de dokter hem ook aan wat minder te doen, en nog veel meer dat je bij mij wilt uitspreken. Waarom praat ik in mezelf?
| |
| |
Ik kan je beter opbellen en zeggen dat het tussen hem en mij volkomen voorbij is, dat ik er langzamerhand aan wen en eigenlijk een soort bevrijding voel van een band (al was het dan een buitengewoon rekbare) verlost te zijn. Eerst was hij nogal enthousiast toen hij hoorde dat ik mij voorgoed in Den Haag zou vestigen, hij deed tenminste zo, want met hem weet je nooit hoe je 't hebt. Daar zijn wij beiden het wel over eens nietwaar Pop II? Hij is een paar keer hier gekomen om met mij naar bed te gaan. In die tijd bleef Sophie boven wachten, ze kon eenvoudig niet besluiten om uit te gaan, hij was van haar aanwezigheid in huis op de hoogte en zei dat dit hem alle plezier ontnam. Dat begreep ik, maar ik kon er toch echt niets aan veranderen. Overigens is liefde maken niet meer erg belangrijk voor ons, ik houd ervan met hem te praten, hem te horen spreken. Zo nu en dan ontmoeten we elkaar in een van die ouderwetse theesalons waarvan Den Haag er nog een dozijn heeft. Het wordt voor mij meestal een soort les in politiek, ontzettend nuttig vindt hij want hij blijft van mening dat ik noch in mijn werk noch in mijn vrije tijd enige supplementaire ontwikkeling opdoe. Je zult ook wel weten dat hij stapelgek is op roomsoezen, hij bestelt er drie tegelijk en eet ze in zes happen op. Ik moet je bekennen dat we ons echt niet samen vervelen want na de politiek krijg ik de laatste moppen opgediend. Zijn jongensverlangen op straat herkend te zullen worden is in vervulling gegaan. En ach wat heeft het mij gespeten dat ik hem zo'n flater heb laten slaan toen dit herkennen laatst in een theesalon plaatsvond. We zaten tegenover elkaar, iemand nam de hoed voor hem af, geen idee wie dat is, zei hij. Toen kwam er ook nog een indrukwekkende dame op hem af die zijn hand beetpakte en hem voor iets
| |
| |
bedankte. Zijn zwarte flambard viel op de grond, ik wilde die oprapen en buitelde met stoel en al achterover. Hij hielp me overeind, wat kon hij anders doen, enfin ik heb zijn reactie verder niet afgewacht, heb de dame en hem goedendag gezegd en ben naar huis gegaan. Dat is nu al weer een dag of tien geleden. Hallo Pop II, luister je wel, over roomsoesafspraken hoef je je heus niet ongerust te maken.’
Als het waar is dat voor de vrouwen alleen de liefde en wat daarmee samenhangt een gebeurtenis is, dan is er in de tien jaren dat Sophie en ik samenzijn niets gebeurd.
Sophie die zich in de speeltuin een trauma had aangemeten omdat niemand haar wilde, Sophie die van haar verdwenen omroeper wat geprik in haar hartstreek heeft overgehouden dat op een cardiogram niet eens te zien is, heeft geen andere relatie meer dan mij, haar winkeliers en de werkvrouw. Ik kan er zo veel hebben als ik zou willen, maar ik mijd ze.
Sophie stelt zich volkomen op mij in en houdt me vast. Ze heeft meegeholpen de laatste flitsen van sensuele veroverzucht in mij te doden. Juffrouw Van Duyn is een uitstekend stukje personeel van de ambassade geworden. Haar bescheidenheid heeft het van de nieuwsgierigheid gewonnen, haar sceptiek van lichtgeraaktheid.
De dametjes leven royaal en uiterst gezellig. Meer dan tien jaar, het is inderdaad niet voor de poes. We zijn beiden in goede gezondheid, laten geregeld ons bloed onderzoeken en vergelijken het, ik verlies het van Sophie want haar resultaten zijn evenwichtiger. Om de beurt lanceren wij de oude anekdote, als een van ons tweeën doodgaat, ga ik in Parijs wonen. Sophie zegt ‘als ik jou begra- | |
| |
ven heb, wil ik ook niet meer leven, na je crematie zou ik geen centimeter van je urn wijken.’
Eigenlijk zijn we onafscheidelijk als een olie- en azijnstelletje, maar met dit verschil dat we of beiden olie of beiden azijn zijn. Ik help haar met een artikel, Eenzaamheid is Inbeelding, raadgevingen voor alleenstaande vrouwen om zich te groeperen, twee of vier, nooit drie want dan loopt het mis. Het heeft sukses en we maken er een reeks van.
Als het slecht weer is haalt ze me met haar auto van de ambassade (ze draait onder 't rijden nog altijd haar hele repertoire af maar ik maak er geen aanmerking meer op). Ik zie hoe mijn jonge medewerksters gniffelen, als het Philip geweest was dan hadden ze wel anders gekeken, een man naast een vrouw verheft haar, maar het moet uit zijn met dat fabeltje, ik zoen Sophie expres op beide wangen. Ik heb lak aan alles en iedereen. Men zou het niet zeggen van Juffrouw van Duyn, zo'n overbeschaafd iemand.
Ik heb nooit van november gehouden maar nu ik zelf november geworden ben haat ik die maand. In deze mistige en natte dagen word ik mij op een zondagochtend werkelijk bewust dat ik oud ben, terwijl ik mij de avond tevoren nog door Sophie heb laten bepraten weer rijlessen te nemen, wij willen in 't voorjaar namelijk naar het zuiden van Spanje en kunnen dan om beurten chaufferen. Het komt dus wel onverwacht, maar door een reeks voorvallen die elkaar zojuist in een snel tempo hebben opgevolgd, blijkt dat de ouderdom die lang verstoppertje met me heeft gespeeld vandaag besloten heeft voorgoed met dat kinderachtige spelletje op te houden. Nu ben ik over
| |
| |
lichamelijk verval al lang heen, ik doe mijn best mijn vermoeidheid niet te tonen, als ik loop strek ik bijvoorbeeld mijn schouders naar achteren en buig mijn knieën, ik houd mij nooit vast aan een trapleuning en sta op van een stoel zonder mijn handen te gebruiken.
Wat is er nu eigenlijk gebeurd? Ik herinner me dat ik met een schok wakker werd, ik deed het licht aan, het was half zeven, omdat ik niet meer wilde slapen besloot ik te lezen. Ik greep naar mijn bril die naast mij op een tafeltje lag, maar ik zette een precieuse protese op mijn neus, het kunstwerk van mijn tandarts die mij mijn glimlach had teruggegeven (mijn bril stopte ik hierna niet in mijn mond). Moreel al vergiftigd door deze seniele handelingen, gooide ik m'n boek op de grond, trok het licht weer uit en volgde in de eerste schemering een zwarte stip die voor mijn ogen danste. Ik joeg hem weg, hij kwam terug tussen wazige wolkjes als van een sigaret. Ik voelde ook een opkomende hoofdpijn, in het donker zocht ik naar aspirine maar ik nam een slaappil in.
Nu droom ik van de Efteling, op een bord staat aangekondigd dat een groep van veertig personen een belangrijke reduktie krijgt. Ik ga voor de ingang staan en roep ‘kom binnen allemaal, want als we veertig zijn hebben we geld verdiend.’ Ze laten niet op zich wachten. Numero dertig deelt flesjes citronella uit, een middel tegen muggen door hemzelf uitgevonden.
‘Hebt u daar lang naar gezocht meneer,’ vraag ik.
‘Vanaf mijn vierde jaar, via chocola, drop en pinda's ben ik naar een citroen toegegroeid die mij heeft meegedeeld wat ik moest doen om hem in citronella te veranderen.’ Numero negen en dertig is een zwitser ‘ich reib’ mich eins hinunter,’ fluistert hij in mijn oor.
| |
| |
‘Niet hier mein Herr,’ het interesseert me niet meer.
Terwijl ik op numero veertig wacht word ik weer wakker, ik wil opnieuw lezen maar heb geen concentratie, er is iets dat mij hindert een gevoel van onmacht alsof iemand die sterker is dan ik met mij vecht. Ik laat mijn hand over het kaft glijden en registreer auteur, titel, uitgever in het kaartsysteem van mijn hersens. Dan neem ik een bad en als ik (misschien vijf minuten later) het zo juist toegevoegde kaartje uit het systeem wil halen is het er niet meer. Ik ga onder de koude douche en laat het water over mijn nek lopen, ik mag de badkamer niet uit want dan zal ik het boek zien dat op mijn bed ligt en ik wil mezelf nog een kans geven, mijn grijze cellen moeten mij antwoorden, waarom weet ik nog wel alles uit de krant van gisteravond, Johnson volstrekt geen moordenaar, een meisje valt van de vierde etage zonder iets anders te breken als haar pop, de fransen drijven op hun chauvinisme en een man neemt sinds een maand de pil, waarom heb ik dit alles wel onthouden, er is iets mis met me, ik heb een dokter nodig. Wat een onzin, slijtage is geen ziekte, wat zou ik hem moeten vertellen? Dat ik ongerust ben omdat er een zwarte stip voor mijn ogen danste omdat ik auteur, titel en uitgever van mijn boek in het kaartsysteem van mijn hersens had geregistreerd, en het even later niet meer kon vinden. Morgen gebeurt het misschien weer, zo of in een andere vorm, een gestadig verval dat alleen jezelf en soms degenen die dagelijks met je omgaan opvalt.
Ze wordt oud Juffrouw van Duyn, we hadden haar zo graag over een paar jaar een pensioen gegund, toch zo gaarne, maar daarvoor is haar los ambtenaarschap van te korte duur geweest.
| |
| |
Op een zondagmiddag ben ik opeens naar de speeltuin teruggegaan. Ik kende de weg nog maar naar de tuin zelf moest ik zoeken, er was een hoge muur omheen gebouwd en ik draaide drie keer in 't rond om de ingang te vinden, glazen deuren die automatisch opengingen wanneer je op een bepaalde afstand stond. Hierna kwamen er nog draaideuren, waarachter een machine die voor een gulden een entreekaartje leverde. Ik zei tegen de mijnheer die hierna dat kaartje knipte ‘is de baas er niet meer, ik heb nooit kunnen vergeten dat zijn vrouw in een kogelflesje is gestikt. Zo'n stomme dood nietwaar, dan kan je nog beter onder een trein komen.’ Hij gaf geen antwoord. Toen schoot me te binnen dat die man nu ongeveer honderd moest zijn ‘neemt u mij niet kwalijk, je denkt altijd dat je alleen ouder wordt en niet de anderen die je uit 't oog verloren hebt.’ Hij reageerde weer niet. Het was een robot.
Ik loop door de speeltuin naar het meer toe, de roeiboten zijn weg, er is ook niets meer te huur, iedereen heeft nu zijn eigen motorboot maar het bordje ‘Behandel de Dieren met Zachtheid Spaar de Vogels’ hangt er nog, al zijn de letters ook bijna onleesbaar geworden. Ik denk aan Hendrik en aan het scherm voor zijn ogen. Dan ga ik in het café zitten en bestel een kogelflesje, ‘wat?’ vraagt de kelner. Ik leg hem uit ‘een kogelflesje is een flesje met een kogel erin.’
‘Wilt u mij misschien doodschieten?’
‘Neen ik wil drinken.’ Hij dreunt een lesje op van alles wat hij mij wel heeft te bieden ‘dat interesseert me niet ik wil een kogelflesje.’
‘Uw wens is hier onbekend Mevrouw, als u inderdaad niets anders bestelt, kimt u toch uw plaats behouden zonder iets te verteren.’
| |
| |
‘Waarom zal ik hier blijven ik ben niet moe.’ Hij schuift de stoel onder mij weg. Ik geef hem iets voor zoveel service. Hij buigt en verontschuldigt zich ‘werkelijk mijn leven lang heb ik nooit het woord kogelflesje gehoord.’
Ik zoek enkelbreuk. Weggehaald door de gemeentelijke gezondheidsdienst, duivelsplanks glimmende hout is bedekt met kleurige affiches, eet meer fruit, koop spaarzegels, verzorg uw huid. Ik glijd met mijn vingers over mijn wangen, ze zijn glad gebleven.
Een jongen en een meisje onomatoperen, hij roept ‘moet je dat gekke mens eens zien,’ maar zij kijkt niet om (hij duwt haar niet op de gemoderniseerde herenbuik).
Wie nu bij hip in de hoogte blijft wordt verlicht door kleurige lampjes. Een jukebox speelt. Om het geluid te dempen steekt de storm op. De kinderen vluchten 't café in en vormen een rij voor de self-service.
Philip, doe je jas aan het wordt koud.
Ja Caty.
Thuis is Sophie bezig het huis overhoop te halen alsof ze morgen naar de eeuwigheid vertrekken zal.
|
|